Bestrijdingsmiddelen zijn overal. Op het platteland brengt vooral de bollenteelt onrust teweeg, in de winkel blijken groente en fruit restanten te bevatten.
In een oude boerderij aan Bloemberg in het Drentse Veeningen wonen Albert Schoppink en Jan Dielissen. In de tuin pikt een bonte specht uit een pot pindakaas die aan de boom hangt. In de woonkamer, met weids uitzicht op het Reestland, vertellen de twee mannen over hun kennismaking met de bollenteelt. De boerderij van Schoppink en Dielissen wordt aan drie kanten omklemd door een perceel, waar dit jaar voor het eerst bollen worden geteeld: gladiolen. In november bewerkte de boer de grond met monam (clean start) sodium. “Dat weet ik zo precies”, vertelt Schoppink, “omdat drie dagen lang grote blauwe vaten langs de kant van de weg stonden.” Dielissen: “Met van die verschrikkelijke waarschuwingsstickers erop met dooie vissen, dooie bomen. Toen dachten we: wat gaat hier gebeuren?”
“De aaltjes moeten dood; er mag geen leven meer in de grond zitten”, weet Schoppink inmiddels. In de week nadat de boer zijn land had bewerkt – dagenlang hing er mist over het land – was Schoppink twee dagen in de tuin aan de slag om een boom aan stukken te zagen. Hij kreeg last van een brandende keel, brandende tong en brandende longen. “Ik loop nu bij een longarts. Volgende week krijg ik de uitslag van het onderzoek.” Sinds die week wordt hij geplaagd door een permanente prikkelhoest. “En ik ben kortademig.” Ook het buurmeisje van twaalf kreeg opeens klachten, vertelt Dielissen. Na een bloedonderzoek bleek ze een luchtweginfectie te hebben. “Dat is toch wel heel toevallig.”
Voor Schoppink is het zo klaar als een klontje: het landbouwgif heeft zijn gezondheid aangetast, vooral omdat het spul, dat wekenlang uitdampt, zich aan de mist hechtte en zo in de lucht bleef zweven, die hij vervolgens inademde. “En er is niemand die je komt waarschuwen.”
Vervolgens vertelt de Drent een klassiek van-het-kastje-naar-de-muurverhaal. Hij belde de bollenteler, kreeg diens vrouw aan de lijn, die de boer zelf niet aan de lijn wilde geven. Hij belde de gemeente (De Wolde), die stelde dat het een zaak voor burgers onderling was en later doorverwees naar de AID. Hij belde een AID-inspecteur die niet wilde vertellen of de boer de verplichte melding had gedaan van het spuiten. “Toen heb ik zijn baas gebeld en gezegd dat ik het raar vond dat ik van de verantwoordelijke controlerende instantie geen antwoorden kreeg op mijn vraag.” Het hele relaas heeft hij onlangs verteld op een bijeenkomst van de Gezondheidsraad over het effect van bestrijdingsmiddelen op omwonenden van bollenteelt.
Onzekerheid
Hoogleraar toxicologie Martin van den Berg van de Universiteit Utrecht kent het probleem. In een uitzending van Zembla vorig jaar liet hij zich er kritisch over uit. “De hele situatie wordt geregeerd door onzekerheid”, zegt hij op zijn werkkamer aan de Universiteit Utrecht. Hij legt uit: bij intensief gebruik van bestrijdingsmiddelen op landbouwbedrijven houden normen wel rekening met de boer en passanten, maar niet met omwonenden. “Modellen lijken onvoldoende ontwikkeld om risico’s van omwonenden in te schatten. Soms wordt maar één keer per jaar gespoten, maar bij de lelieteelt bijvoorbeeld is er ontzettend frequent gebruik van bestrijdingsmiddelen. Daar komen ze steeds weer langs met een mix van stoffen. Dan wordt er veel gespoten en de vraag is: hoe verwaait het? Wat krijgen kinderen die in de tuin spelen binnen? Er ontbreekt op dat punt alle informatie.”
“In nieuwbouwwijken vlakbij landbouwgebieden leven veel jonge kinderen. Daar moet op heel korte termijn duidelijkheid over komen. Dit speelde vorig jaar januari.” Inmiddels heeft de overheid weer een groeiseizoen voorbij laten gaan, aldus Van den Berg, die in de commissie van de Gezondheidsraad zit die dit onderzoekt. Eind dit jaar volgt het advies. Maar al in september jongstleden heeft de Gezondheidsraad een vooradvies aan de staatssecretaris gestuurd. “De overheid had de commissie kunnen helpen als ze dit voorjaar al was gestart met blootstellingsmetingen. Want dan kun je de blootstelling zetten naast de informatie over de toxicologie van die stoffen. Nu missen we weer een groeiseizoen.”
Groente en fruit
De donkere gifwolk boven de bollenteelt lijkt bij de teelt van groente en fruit afwezig. Niet vreemd, want groente en fruit zijn, in tegenstelling tot bloembollen, bedoeld om op te eten. Voedselveiligheid staat voorop. Daarmee gaat het steeds beter, stelt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gerust in het Deelrapport Voedselveiligheid (Evaluatie van de nota Duurzame Gewasbescherming, 2012). De onderzoekers keken naar de voedselmonsters die de inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) jaarlijks nemen. Tussen 2003 en 2010 daalde het aantal monsters met te veel resten bestrijdingsmiddelen met 70 procent. Door strengere eisen van supermarkten zijn telers zorgvuldiger met bestrijdingsmiddelen, zo verklaren de onderzoekers. Ook weten ze steeds meer over de bestrijding van ziekten en plagen.
Dat is geen garantie dat alles goed gaat, menen Foodwatch, Natuur & Milieu en Milieudefensie. Voor de Weet-Wat-Je-Eetcampagne publiceren zij de Gifmeter, een ranglijst van supermarkten die groente en fruit verkopen die nog resten bestrijdingsmiddelen bevatten. Bij de laatste Gifmeter (op basis van steekproeven uit 2010) stuwde een kilo andijvie met resten lambda-cyhalothrin Albert Heijn naar de eerste plaats. Onder aan de ranglijst (beste score dus) stond Plus. Gaat een verstandige consument met dit lijstje in de hand boodschappen doen of hoeft hij zich hoe dan ook niet druk te maken over de voedselveiligheid in ons land?
Bovenwettelijke eisen
Lastig, lastig, al is het alleen maar omdat veiligheid ook een kwestie van smaak is. Van de steekproef van 4.277 monsters in de laatste Gifmeter, bevatten er 2.694 (63 procent) resten bestrijdingsmiddel; 342 monsters (8 procent) bevatten meer bestrijdingsmiddel dan de wettelijke norm toelaat. Van gezondheidsrisico’s was slechts sprake in veertien gevallen (0,3 procent). Je kunt natuurlijk ook zeggen: in maar liefst veertien gevallen was er sprake van gezondheidsrisico’s! Daarbij sprongen exotische producten er als grootste boosdoeners uit met kousenband, sopropo, pitaya, lauki en Chinese broccoli. In het mandje producten met gezondheidsrisico’s zaten verder druiven, aardbeien, appels, andijvie en basilicum.
Het valt op dat supermarkten een stuk beter scoren dan toko’s, markten, groenten- en fruitwinkels en kleine zelfstandige supermarkten. Supermarkten overschreden in 2 procent van de metingen de wet, andere winkels scoorden 11 procent. Is dat nou veel of weinig? In elk geval zo veel mogelijk, want de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die de monsters nam, ging op zoek naar de meest risicovolle producten en kanalen en vond dus ook eerder de probleemgevallen.
Juist die gevallen moet je naar buiten brengen om voedsel zo gifvrij mogelijk te maken, volgens de Weet-wat-je-eetcampagne. “Supermarkten zijn heel gevoelig voor wensen van klanten en voor onze uitingen van Weet-Wat-Je-Eet. Daarom zijn zij de eisen aan hun leveranciers aan het opschroeven”, zegt Klaas Breunissen van Milieudefensie.
AH-woordvoerster Rianne van der Sar zegt niet te weten dat AH boven aan de Gifmeter staat. “Wij willen voldoen aan, nou ‘willen’ … : wij voldoen aan wet- en regelgeving. Daarvoor hebben wij sinds 2010 een bestrijdingsmiddelenprotocol en afspraken met onze leveranciers.” Bovendien heeft AH, net als een aantal andere supermarkten, bovenwettelijke eisen gesteld aan haar leveranciers. AH-leveranciers moeten 50 procent onder de Maximale Residu Limiet (MRL) blijven. Zo mag een kilo appels volgens de MRL niet meer dan 0,3 milligram chromafenozide bevatten. Om maar eens wat te noemen. Er zijn talloze MRL’s die talloze product-gifcombinaties omvatten.
Biologische middelen
Beperk het gifgebruik, zo leert Klaas Meijaard in zijn cursussen bestrijdingsmiddelengebruik. “De Nederlands geteelde groente en fruit is het schoonst van heel Europa. Kwekers hebben heel aardig in de gaten hoe ze met residuen moeten omgaan”, meent Meijaard, die op scholen komt en bij boeren en tuinders. “Ze gebruiken steeds meer biologische preparaten en kruiden.” Boeren en tuinders zijn verplicht zich periodiek bij te scholen in het werken met bestrijdingsmiddelen. Dat doen ze meestal bij de bestrijdingsmiddelenindustrie, aldus Meijaard. De laatste twee jaar huren steeds meer clubjes van boeren en tuinders hem in. “Die zeggen: wij willen het wel eens horen van een onafhankelijke.”
Hoewel de Nederlandse boeren het goed doen, maakt Meijaard zich druk om residuen. “Een Amerikaanse studie toonde vorig jaar aan dat er schade is voor het ongeboren kind. Dat werpt een heel ander licht op de residuproblematiek. Je moet niet praten over een maximale residulimiet, maar streven naar de nul”, vindt de cursusleider, die ook lid is van Milieudefensie. “Als ik mijn gehoor voorhoud dat er schade is aan het ongeboren kind, dan zeggen ze: ‘dat wist ik niet.’ Die kennis motiveert boeren om het anders te doen, meent hij. “De voormannen van de sector spreken anders dan de individuele tuinders. Als je het uitlegt, zonder commerciële bedoelingen, dan willen ze best anders spuiten. Maar mensen die steeds geïnformeerd zijn door de industrie, die vinden dat allemaal lariekoek. Handelaren roepen allemaal dat ze zo goed zijn voor het milieu, maar het gaat hun om de omzet.”
Wat ook al niet helpt bij temperen van het gifgebruik is dat tuinders mogelijk over twee jaar niet meer zomaar mogen grijpen naar huismiddeltjes als bier tegen slakken, spiritus tegen luis of zeep om zaden te wassen. De Europese Commissie vindt dat dit bestrijdingsmiddelen zijn en deze dus de lange en kostbare procedure van bestrijdingsmiddel moeten doorlopen. Dat lijkt goed nieuws voor de producenten van chemische bestrijdingsmiddelen.
Die streven nu eenmaal naar winst, en dus niet naar een lager bestrijdingsmiddelengebruik. “Er (is) geen bewijs dat het verlagen van de residuen onder de wettelijke norm het voedsel ook veiliger maakt”, schrijft bestrijdingsmiddelenfabrikant Bayer op zijn website. Zoals ook: “Jaar na jaar tonen de resultaten van het Europese residucontroleprogramma dat er geen consumenten zijn – van welk geslacht of leeftijd dan ook – die worden blootgesteld aan waarden die hun gezondheid kunnen schaden.”
Op dat laatste is iets af te dingen, blijkt uit het RIVM-rapport Revision of Dutch dietary risk assessment models for pesticide authorisation purposes uit 2010. Nieuwe rekenmodellen leren dat Nederlanders via voeding mogelijk meer gewasbeschermingsmiddelen binnenkrijgen dan tot dan toe gedacht. “Hierdoor kan het mogelijk zijn dat Europese normen voor maximaal toelaatbare hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen (MRL’s) naar beneden moeten worden bijgesteld”, schrijven de onderzoekers.
Liefhebbersconsumptie
“Gewasbeschermingsmiddelen zijn niet altijd veilig”, stelt René Houkema, die in opdracht van Weet-Wat-Je-Eet de steekproef van de NVWA heeft geanalyseerd en de Gifmeter heeft opgesteld. De voedselnormen zijn gemaakt op basis van toxicologische normen die aangeven hoeveel gifstof een mens zonder risico kan verdragen. “Toxicologisch grenswaarden worden soms aangepast”, legt Houkema uit. “Eerst werd bijvoorbeeld alleen naar kankerverwekkende eigenschappen gekeken, nu ook naar hormoonverstoring, en dan blijken foetus en opgroeiende kinderen opeens wel gevoelig. Sommige MRL’s blijken dan in één keer niet veilig meer. Weet-Wat-Je-Eet zegt: zodra er nieuwe informatie is over giftigheid van een stof, moet de MRL opnieuw bekeken worden.”
Die nieuwe informatie is er: het genoemde RIVM-rapport bevat nieuwe gegevens over hoeveel kinderen (de gevoeligste groep) binnen krijgen van bepaalde soorten groente en fruit, als ze zich helemaal volproppen met die fruitsoort, de zogenaamde liefhebbersconsumptie. De onderzoekers rekenden voor zestien bestrijdingsmiddelen de consumptie uit. Die kan een acuut gezondheidsrisico veroorzaken, zegt Houkema. “En dit is alleen een steekproef. De overheid laat na dit structureel te onderzoeken.” Nieuwe consumptiegegevens leiden namelijk tot andere blootstelling en dat vraagt mogelijk om aanpassing van de voedselnormen.
Combinatietoxicologie
Oftewel: de dosis maakt het gif, zoals toxicoloog Van den Berg het omschrijft. Zijn zorgen beperken zich tot de bollenteelt. “Als het gaat om aardappels, groenten en fruit … daar zijn in Nederland gewoon goede regels voor spuiten. Het (bestrijdingsmiddel) verdampt, breekt af door zonlicht, breekt af door water. Kijk, als een boer zijn groente of fruit te vroeg op de markt brengt, dus binnen de wachttijd (voordat biocide voldoende is afgebroken, h.p.), is dat illegaal.” Daarnaast zet hij vraagtekens bij de kwaliteit van groente en fruit uit het buitenland en bij producten die bewerkt zijn met een combinatie van organofosfaten en carbamaten. “RIVM-onderzoekers en Deense onderzoekers concluderen dat je risico’s voor de meest gevoelige bevolkingsgroep niet kunt uitsluiten.”
Toch is hij daarmee behoudender dan de milieubeweging. Die vindt dat je bij nieuwe voedselnormen rekening moet houden met combinatietoxicologie: gifstoffen kunnen elkaars effect versterken (synergie). Van den Berg vindt die opvatting “enorm speculatief. Ik werk nu al 20 jaar aan mengseltoxiciteit en synergisme is ontzettend zeldzaam.” Optellen van effecten kan bij bepaalde groepen van stoffen wel, vermenigvuldigen niet. Als onderzoekers al eens een gecombineerd effect meten, dan is dat effect zeer laag. “Dat is geen synergisme, maar het zit in de ruis. Realistische toxicologen zijn pas onder de indruk als er een factor 5 tot 10 versterking optreedt. Misschien luistert de milieubeweging te sterk naar wetenschappers die het voorzorgsprincipe aanhangen”, meent de toxicoloog. “Dat vind ik vreemd”, reageert Houkema. Hij voert een onderzoek onder muizen op. Daarbij leiden de stoffen maneb en paraquat, die afzonderlijk geen toxische effecten hebben op de proefdiermuizen, in combinatie tot parkinsonverschijnselen.
Terug naar Veeningen, waar Albert Schoppink en Jan Dielessen inmiddels hun eerste gesprek met de boer hebben gehad. Die heeft hen een lijstje gegeven met alle andere bestrijdingsmiddelen die hij vanaf maart op het perceel gebruikt. “De boer zegt: het is geen suikerwater”, lacht Schoppink. Alsof hij dat niet al lang wist. Toch heeft hij niks tegen de boer, benadrukt hij. “Nogmaals: we willen het wel graag positief houden, want we willen hier met z’n allen blijven wonen.”
m.renes zegt
Als beginnend imker ben ik erachter gekomen dat de bijensterfte mede veroorzaakt word door de intensieve landbouw. Jammergenoeg ligt hier de nadruk op zoveel mogelijk productie. Gifgebruik, en het zo effectief gebruik van landbouwgrond zorgen voor een bijonvriendelijk leefmileu. Je ziet bijna geen wilde bloemen, alles word zo kaal mogelijk gehouden/gespoten. En dan word er nog een ontzettende hoeveelheid stront over het land gespoten! Je kunt je afvragen of het voedsel wat op deze manier word gewonnen goed is voor de mens. Wat zeker is dat het niet goed is voor de bijen. En daarmee ook niet goed voor de mens. Want een ding is zeker wanneer we zo door gaan verdwijnt de bij en daarmee de mens.
Hanneke Koene zegt
Hoe actueel is de informatie in dit artikel nog? Is het nog relevant als achtergrondinformatie bij een discussie vandaag (juli 2015) over milieubeleid en spuitcirkels?
J.a.w.f. LAm zegt
Er wordt alleen gedacht aan omzet Het is net als met de piloot die bommen gooit ,na zijn werk gaat hij naar huis begroet zijn live vrouw n zijn schatten van kinderen en hij denkt niet eens aan het onheil dat hij met zijn bommen heeft aangericht alles is ver uit zicht Zo ook met de gifspuiter gifspuiter die gaat na de spuiterij naar huis en denkt niet eens na over de gevolgenMisschien bidt hij zelfs wel om een goede oogst J.a.w.f.Lamll
Thea Rovers zegt
Naast ons een veld met gladiolen, kan ik nog veilig groenten en fruit eten uit onze eigen tuin