Bij het Nederlandse landschap denk je al gauw aan mooie vergezichten, aan weilanden met koeien, klaprozen in de berm en de wereldberoemde Hollandse luchten. Aan brede rivieren, die traag door oneindig laagland gaan.
Ik niet.
Ik denk aan stront.
Het verbaast me dat ik er zoveel mee bezig ben.
Eerst was er de stront uit Zuid-Amerika, de gedroogde poep van zeevogels uit Peru die decennia achtereen als mest naar Nederland verscheept is. En nu, alsof die vogelpoep nog niet genoeg is, zijn er de onvervalste koeienvlaaien.
Hoe meer koeien, hoe meer stront.
Zo simpel is het.
In onze Nederlandse stallen stonden vorig jaar 1,33 miljoen jonge koeien en 1.62 miljoen melkkoeien; een stuk meer dan het jaar daarvoor. En als je daar dan ook nog eens alle varkens (ruim 12,6 miljoen) en de ruim een miljard kippen en kuikens bij optelt, snap je natuurlijk wel om hoeveel stront het gaat.
Ik merk dat inmiddels bijna dagelijks.
Steeds vaker zie ik de boeren met de strontkar over de akkers rijden. De mest wordt uitgereden; de gierkuil wordt geleegd. Soms gebeurt dat net als ik er langs loop. Ik steek vriendelijk een hand op. De boer zwaait terug. In rechte lijnen rijdt hij heen en weer, de akker dampend, stinkend achterlatend.
Ik loop verder.
Wat kun je anders doen?
Een zwakke strontgeur in de wind. De geur van schaalvergroting, megastallen en vooruitgang
Vaker zie ik helemaal geen boer. Hij is iets in de stal aan het doen, of zit wellicht net thuis achter een kop koffie als ik voorbij kom. De strontkar is weer opgeborgen en de mest al goeddeels in de grond gezakt. Toch prikt het in mijn ogen. Ik voel een lichte kriebel in mijn keel. Dat is ammoniak, weet ik inmiddels.
Een zwakke strontgeur in de wind.
De geur van schaalvergroting, megastallen en vooruitgang.
Dat overschot aan stront geeft niet alleen een hoge uitstoot van ammoniak, maar ook heel veel fosfaat. Teveel, lees ik in de kranten. De Europese Commissie heeft er een plafond voor ingesteld, maar daar trekken onze boeren zich niet veel van aan. Stronteigenwijs; we zitten er miljoenen kilo’s boven.
In de stad merk je daar trouwens niets van.
Geef een reactie