Precies honderd jaar geleden besloot Nederland haar onstuimige binnenzee af te sluiten en gedeeltelijk in te polderen. De Zuiderzee werd IJsselmeer en Flevopolder; zowel een zegen als een vloek. De schokgolven hiervan in de plaatsen rond het IJsselmeer hielden tot diep in jaren zeventig aan.
Eerlijk Omschakelen
Omschakelen naar een duurzame samenleving, hoe doe je dat eerlijk? Zulke processen kennen naast winnaars ook verliezers. In een nieuwe serie artikelen duiken we de geschiedenis in. Omschakelen hebben we vaker gedaan, wat kunnen we daarvan leren? In deze tweede aflevering: de afsluiting van de Zuiderzee.
Voordat de Zuiderzee door Nederlandse ingenieurs getemd werd tot een relatief kalm binnenmeer, was het een ‘waterwolf’ die geregeld woest huishield. De Sint-Marcellusvloed op 16 januari 1219: grote delen van het Zuiderzeegebied en Noord-Nederland overstroomden, er vielen tienduizenden slachtoffers. De Sint-Luciavloed van 1287: opnieuw tienduizenden doden. De Kerstvloed van 1717: het water komt tot aan Haarlem, Amsterdam, Zwolle, Groningen en Dokkum. Een stormvloed in februari 1825: de hele binnenzeekust overstroomde, 379 doden, alleen al Friesland voor tweederde onder water.
Het zijn maar een paar voorbeelden. Sinds mensenheugenis speelde de Zuiderzee een hoofdrol in onze overstromingen. De plannen voor afsluiting van die onberekenbare zee hebben dan ook een hele lange aanloopgeschiedenis.
70 jaar
Al in 1667, tweeënhalve eeuw voordat besloten wordt de Zuiderzee af te sluiten, legt waterbouwkundige Hendrick Stevin een eerste plan op tafel. Hij wil een zeewering aanleggen die alle Wadden aan elkaar en het vasteland verbindt. Technisch geheel onuitvoerbaar. Pas een kleine tweehonderd jaar later brengen de industriële revolutie en de bijbehorende wetenschappelijke ontwikkelingen daar verandering in. Vanaf 1848 volgen de plannen elkaar snel op. Maar tot overeenstemming komt men niet zo snel.
André Groeneveld, conservator bij het Zuiderzeemuseum: “De hele Zuiderzee droogpompen, een kleine noordelijke polder, alleen de zuidelijke binnenkust beschermen met een dijk: alle varianten zijn voorbijgekomen. Het was ingenieur Cornelis Lely die in 1891 een soort ‘samenvatting’ van alle verschillende ideeën maakte. Hij wilde een noordelijke afsluitdijk aanleggen en vier polders op precies die plekken waar de kleibodem mooie landbouwgrond zou opleveren.”
Maar ook Lely moet nog 27 jaar wachten, zelfs als hij in de tussentijd minister wordt. Als deze grote omwentelingsoperatie één les leert, dan is het hoeveel tíjd er overheen kan gaan voordat een plan gerealiseerd wordt dat zoveel technisch vernuft, geld en aanpassing van groepen burgers vraagt. Pas in 1918 wordt de Zuiderzeewet ondertekend door Koningin Wilhelmina, als sluitstuk van maar liefst 70 jaar plannenmakerij.
‘Landsbelang’
Het was niet alleen veiligheid die de afsluiting van de Zuiderzee steeds weer op de agenda deed belanden. Sommige plannenmakers wilden vooral besparen op de dijklasten in omliggende provincies. Of zagen in de eerste plaats de economische voordelen van landaanwinning. Al deze verschillende argumenten vóór konden onder het motto ‘landsbelang’ gemakkelijk onder één noemer worden gebracht.
Maar natuurlijk waren ook de kosten torenhoog. Een afsluiting zou de Zuiderzeevisserij de nek omdraaien, en twijfels of de dijk afdoende bescherming zou bieden, hielden aan. Veel gemeentebestuurders meenden dat afsluiting hun gemeente in de vaart der volkeren zou opstoten, maar er waren ook burgemeesters die vreesden dat de gehele dorpsgemeenschap ten onder zou gaan als ze afgesneden zouden worden van het water. Er werd gediscussieerd over de vraag of de droogmaking in concessie aan particulieren uitbesteed kon worden of dat het een staatszaak was. En over de hoge kosten die tientallen jaren op de Rijksbegroting zouden drukken.
De watersnood van 1916
Als het besluit desondanks bijna genomen lijkt, gooit de Eerste Wereldoorlog nog roet in het eten. Maar dan loopt op 13 januari 1916 Nederland voor de zoveelste keer onder water. Groeneveld: “Het water komt tot aan Hoorn en Amsterdam. Heel Waterland staat onder. In Marken drijven de huizen weg en ook Spakenburg wordt zwaar getroffen. Aan land vallen 19 doden, in de scheepvaart 32. Het duurt een half jaar voordat het in Noord-Holland weer droog is.”
Waarom krijgt deze watersnoodramp nu wel de handen definitief op elkaar voor een Zuiderzeewet? Groeneveld: “De ooggetuigenverhalen werden nauwgezet opgetekend door een journalist en gepubliceerd. Ook werden er voor het eerst films gemaakt van de gevolgen van de overstroming die vertoond werden in het Polygoon-journaal.
De opkomende massamedia zorgden voor een nationaal gevoel dat dit zo niet langer kon.” Journalist Emiel Hakkenes wijst in zijn recent verschenen Polderkoorts ook op de rol van de Eerste Wereldoorlog, die Nederland weer afhankelijk maakte van haar eigen landbouwgronden. En wellicht maakte dat de weg ook wel vrij door het nationalistische gevoel dat het Zuiderzeeplan opriep. Volgens Benjamin van Diggelen, een waterstaatkundig ingenieur die voor een van de vele zeedijk-ontwerpen tekende, ging het om een vreedzame verovering van vaderlandse bodem die ‘geen bloed en tranen kost maar melk en zuivel geeft’.
De katholieke voorman Herman Schaepman, geciteerd in Mari Smits boek Van Zuiderzee tot Flevoland, zag het zo: “Een groote arbeid verheft een volk, geeft het een krachtig bewustzijn, maakt dat het […] zich zal durven bezielen met groote geestdrift voor een nationale zaak.” De Zuiderzeewerken maken nog maar weer eens duidelijk: voor een groots omwentelingsplan doet een paraplu-motief als ‘nationaal belang’ of ‘vaderlandse trots’ het altijd goed.
Hoe het ook zij: op 14 juni 1918 werd de Zuiderzeewet aangenomen en kon een begin worden gemaakt met de uitvoering van het grootste waterstaatswerk dat Nederland ooit ondernam. Eerst werd in 1924 een dijk aangelegd tussen het vasteland en het eiland Wieringen. In 1926 volgde een proefpolder bij Andijk, om te onderzoeken hoe je een stuk zoute zee het beste kan droogleggen en geschikt maken voor landbouw. In 1930 was de eerste IJsselmeerpolder – de Wieringermeer – een feit en in 1932 was ook de Afsluitdijk klaar.
Dubbelhartig protest
Ondanks jarenlang bakkeleien over de plannen was er niet veel verzet – ook al betekende dit voor duizenden vissersgezinnen en nog eens vele duizenden in sectoren als de zeilmakerij en de scheepsbouw het einde van hun broodwinning. Groeneveld: “Natuurlijk protesteerden vissers. Maar dat was altijd wat dubbelhartig en weinig collectief. Vissers waren eigenzinnige kapiteins op het eigen schip, kleine zelfstandigen met elk hun eigen belang. Bovendien: de visstanden en de handel fluctueerden en er waren jaren dat er behoorlijk gesappeld moest worden. Een aantal vissers zag zijn kans schoon bij de dijk- en polderwerken, en hoopte later als landbouwer in de nieuwe polders aan de slag te kunnen. Anderen hoopten op een schadeloosstelling.” Sommige vissersgemeenschappen waren al eerder een andere koers gaan varen, vanwege de teruglopende opbrengsten. Groeneveld: “Urkers waren innovatieve ondernemers, zij hadden hun werkgebied al zoetjesaan verlegd van Zuiderzee naar Noordzee. En in Volendam hebben ze tijdig de omslag richting het toerisme gemaakt.”
Historica Eva Vriend, die onderzoek doet naar de sociale gevolgen van de afsluiting van de Zuiderzee, vindt dat de vissers niet goed opkwamen voor hun belangen: “De vissers hebben in 1932, toen het laatste sluitgat van de Afsluitdijk in zicht kwam, nog wel een keer samen vergaderd. Maar de belangen liepen toch te veel uiteen. Net zoals er altijd discussies waren over vangstmethoden, discussieerden de vissers over de manier om weerstand te bieden. Het resultaat was dat ze tot niets kwamen.” Wel signaleert ze een zeer ‘verlate’ reactie op het Zuiderzeebesluit dat over de hoofden van de Zuiderzeebevolking heen is genomen. “Het waren de jaren van de herenbestuurders, die wel wisten wat goed was voor het land. De afsluiting is topdown opgelegd en druiste tegen het directe belang van velen in. In mijn ogen kan dat wel eens hebben geleid tot een mengeling van trots en achterdocht richting het gezag en de overheid. Het zou het sterke rechtspopulisme in bijvoorbeeld Volendam kunnen verklaren.”
Zuiderzeesteunwet
Na de voltooiing van de Afsluitdijk verzoette de Zuiderzee binnen anderhalf jaar. De haring, bot en ansjovis verdwenen, vissers moesten het doen met paling, snoekbaars en spiering. Veel vissers konden niet langer rondkomen en vroegen een uitkering aan uit de Zuiderzeesteunwet.
De Zuiderzeesteunwet bood oudere vissers een vergoeding voor gederfde inkomsten, en jongere vissers en visserszonen omscholingsgeld. Maar het daadwerkelijk verkrijgen van een vergoeding was bepaald geen sinecure. IJverige ambtenaren legden de vissers het vuur aan de schenen; soms werd pas na voorspraak van de burgemeester een schamele uitkering toegekend. Het is opvallend hoe een overheid die zo veel in de Afsluitdijk en inpoldering investeerde, zo zuinigjes opereerde richting de mensen die erdoor getroffen werden. Een wrang voorbeeld van hoe je het beter niet kunt aanpakken.
Nieuwe werkgelegenheid
Er werden wel kleine werkgelegenheidsprojecten opgezet. Groeneveld: “Een potterij in Huizen bijvoorbeeld, en een keramiekfabriekje in Edam. Philips opende een vestiging op Marken en ook Spakenburg wist een aantal fabrieken aan zich te binden. Maar van een grote overheidssubsidie voor bedrijven, zoals in de jaren zestig en zeventig bij sluiting van de Limburgse mijnen werd uitgeloofd, was geen sprake.” Vriend: “Daarvoor had de overheid te weinig direct financieel belang bij de afsluiting van de Zuiderzee.” Dus moesten de vissers zelf nieuw werk zien te verkrijgen – in de crisisjaren.
Twaalf vissers uit Harderwijk begonnen een eendenhouderij. De burgemeester van Elburg bezorgde vissers een baantje als chauffeur, schoonmaker of stratenmaker. Sommige visserszonen sloten zich aan bij de Zuiderzeewerken als schipper op een keileembak of baggermolen.
Er waren ook vissers die doordeweeks een baan zochten, weet Vriend, en in het weekend bleven vissen. “Het bottertje bleef koste wat kost in de familie, want die trek naar het water bleef. Zo’n combinatie was overigens al eerder gebruikelijk, in perioden dat de vangsten tegenvielen. Ik interviewde een vrouw wier familie naar Zeeland trok toen daar werk was, en een andere keer met het bottertje naar Zaandam was gevaren om daar te werken in de cacaofabriek. Die flexibiliteit zit ook in de aard van het vak wellicht. Je weet immers niet waar de vis zit en soms moet je twee weken wachten voordat het weer toelaat dat je uitvaart. Die Afsluitdijk was simpelweg het zoveelste feit waar ze mee te dealen hadden.” De Zuiderzeebevolking was gewend de eigen boontjes te doppen. Tot grote revoltes kwam het nooit.
Saneren
Uiteindelijk hield de Zuiderzeevisserij een stuk langer aan dan de overheid had verwacht. In de jaren dertig begon men gericht met afbouwen door het aantal visvergunningen voor het IJsselmeer terug te brengen. Maar toen kwam de Duitse bezetting, en werd vanwege de hongersnood juist weer vol ingezet op de visserij. Vriend: “Je had toen oud-vissers die hun baantje in de fabriek opzegden omdat er weer geld te verdienen viel in de visserij. Tot ver in de jaren vijftig bleven sommigen doorvissen, om daarna alsnog een beroep te doen op de Zuiderzeewet.”
In 1953 liet de regering een commissie voorstellen formuleren voor sanering van de visserijsector. Er waren nog altijd 500 vissers actief: meer dan het IJsselmeer (en de schatkist) kon gebruiken. De visserijsector schreef in een officiële reactie: ‘Het moet ons van het hart dat de Zuiderzeesteunwet wel degelijk besmet is geworden, en dat in een land waarin tegenwoordig wordt gesproken van hoogconjunctuur en welvaart, […] maar in welk land ook oudere vissers in grote armoede verkeren […] waardoor zij een grote vermindering van inkomsten derven, waartegenover NIETS maar dan ook niets in de plaats is gesteld.’
In 1956 schreef S.J. Meym, ingenieur van Rijkswaterstaat in Kampen, in zijn boekje Spanning aan de rand: ‘De streekbevolking rond het IJsselmeer schikt zich moeizaam voor de nationale wil en verliest de mogelijkheden tot het continueren van het vertrouwde bestaan. Daarnaast is de hulp die wordt geboden bij het omschakelen en het aanpassen aan de nieuwe omstandigheden zeer summier en niet te vergelijken met hetgeen gedaan wordt ten behoeve van de immigranten in de nieuwe polders.’
Geen plaats in de perfecte polder
Die immigranten waren namelijk zelden vissers. Een paar vissers gingen aan de slag als boer, maar het waren er een stuk minder dan je op grond van het ‘landbouwgrond voor zee’-proces rond de Zuiderzee zou verwachten. Dat was zeker niet alleen het gevolg van ‘koppige vissers die niets anders willen dan vissen’, zoals het verhaal wel ging. Op de nieuwe bewoners van de Flevomeerpolders werd een vergaande selectie losgelaten, zoals Eva Vriend laat zien in Het nieuwe land. Het verhaal van een polder die perfect moest zijn.
Vriend: “Het boerenbestaan lokte sommige vissers zeker, het was ook buiten en je bleef eigen baas. Maar je kreeg niet zomaar een plek in de polder. Er werd minutieus gescreend: had je je huishouden wel op orde? Was je goed opgeleid? Wilde je je wel inzetten voor de gemeenschap? Was je gezond? Had je een bedrijfsplan?” In de meeste gevallen oordeelden de ‘inspecteurs’ van de Rijksdienst voor de IJsselmeerpolders dat de vissers van landbouwen geen verstand hadden en ook anderszins niet geschikt waren.
Wel konden mensen die afgewezen werden als boer, waaronder ook visserszonen, soms als ‘polderwerker’ aan de slag: greppels graven, drainagebuizen aanleggen. Eentonig en buitengewoon zwaar werk in weer en wind, een leven in barakkenkampen. Het ziekteverzuim was hoog en de werkers klaagden regelmatig over een gebrek aan eten. En toen het met de inpoldering gedaan was, was ook dit deel van het Zuiderzee-avontuur voor hen ten einde. “Voor dit nieuwe land dat perfect moest zijn, konden ze de mensen van het oude land verder niet gebruiken.”
Markerwaard
En dan zit aan dit hele verhaal nog een verrassend staartje. Het verzet, dat bij het Zuiderzeeproject altijd zo klein en onbeduidend was gebleven, kwam er uiteindelijk toch. Decennia na dato, toen de mondigheid van burgers in de jaren zeventig toenam, werd de inpoldering van de geplande laatste Flevopolder, de Markerwaard, met vereende krachten tegengehouden. Voor het eerst klonken stemmen die natuur en milieu verdedigden het luidst. Nog steeds hadden vissers niet het laatste woord, maar de ingenieurs ook niet meer.
Verhalenproject
Het Zuiderzeemuseum is dit jaar vanwege het 100-jarige jubileum van de Zuiderzeewet gestart met het project ‘Oude Zee| Nieuw Leven’. Het museum en historica Eva Vriend verzamelen persoonlijke verhalen over de gevolgen van de Zuiderzeewerken. Dit gebeurt onder meer door vertelcafés te organiseren rondom het IJsselmeer en door kinderen hun opa’s, oma’s of andere ouderen te laten interviewen. Enkele verhalen zijn hieronder te vinden. Alle verhalen zullen een plek krijgen op www.mijnzuiderzee.nl.
Tessa Koops: volle kracht vooruit
Tessa Koops, kleindochter van visser Klaas van Diermen, woont wel niet meer in Spakenburg, maar zoekt in haar reizen rond de wereld als modeontwerpster nog altijd de zee op. “Van een bos word ik opstandig, de zee heeft een therapeutische werking. Dat is, denk ik, mijn zeemansbloed.” Haar opa voer met de ‘BU2’ op de Zuiderzee. Door de afsluiting en de inpoldering moest hij zijn botter verkopen. Hij werd bakker annex marktkoopman, en hoezeer hij ook van boten bleef houden, was hij volgens Tessa “geen zielig vissermannetje dat in het verleden bleef hangen. Hij hield niet van achterom kijken. Hij leefde in het nu, met zijn blik op de toekomst. Onder meer hierdoor ben ik gestimuleerd om zelf ook nooit op te geven. Als A niet lukt, dan doen we B.”
Sophie Zonderland: van visserskielen naar boerenkielen
De opa van de Lemmerse rekstokkampioen Epke Zonderland leefde voor de afsluiting van de Zuiderzee van kielen die hij voor vissers maakte. Het waren armoedige jaren waarin de visserij terugliep, helemaal na de voltooiing van de Afsluitdijk. De komst van de Noordoostpolder en de nieuwe klanten die daar zouden komen wonen, was iets waarnaar werd uitgekeken, zo weet Epkes moeder Sophie uit verhalen. Na de drooglegging schakelde opa Zonderland van visserskielen over op boerenkielen en werkbroeken voor op het land, en deed daarmee goede zaken. Als in het kledingmagazijn vreemde klanten binnenkwamen, dan mocht Sophie, die meehielp in de winkel, hen niet in het Fries begroeten. “Beslist niet. Dan kwamen ze waarschijnlijk uit de Noordoostpolder, en die sprak je netjes in het Nederlands aan: ‘Goedemiddag mevrouw, wat kan ik voor u betekenen?’”
Gerrit Voos: geboren dankzij de Zuiderzeewerken
Niet alleen vissers en visserszonen gingen aan de slag bij de Zuiderzeewerken. Uit heel Nederland trokken mensen naar Wieringen en andere plekken rond de Zuiderzee, omdat daar met de Zuiderzeewerken goed te verdienen was. Zo ook de grootouders van moederskant en de vader van Gerrit Voos uit Wieringen. “Mijn grootvader- en moeder van moederskant hadden in Drenthe een boerderij, maar het waren twee heel slechte jaren met heel veel regen, en de oogsten waren mislukt. Hun oudste zoon, die in 1925 al aan het werk was gegaan bij de Zuiderzeewerken, schreef ze: ‘Kom hier maar naartoe, hier is veel werk en d’r wordt goed verdiend’.” Eerst gingen Gerrits grootouders met een woonboot in de Zuiderhaven te liggen. Vervolgens bouwde zijn grootvader een woonkeet, waar ook jonge arbeiders zonder gezin in de kost konden komen. Een van die kostgangers was mijn vader.” Die was uit Noord-Groningen, waar hij zat was van het werken voor de rijke herenboeren, naar de Wieringermeer getrokken om te werken bij de ontginning van de nieuwe polder. Op Wieringen werd Gerrits vader nadat hij als landarbeider werkzaam was geweest, een keuterboertje in Stroe.
Jeanne de Weert: vissersverraad
Jeanne de Weert uit Hippolytushoef had een vader die tot 1947 visserman was. Als de visserij slecht was, werkte hij ook op boerderijen als hulp. Slechte jaren waren er bijvoorbeeld in de jaren twintig, toen Jeannes vader en zijn collega’s eigenlijk helemaal niets verdienden. “Maar in 1929 kwam een hele strenge winter, waarin de zee helemaal dichtgevroren was. Toen in het voorjaar het wad weer helemaal ijsvrij was en de vissers weer gingen vissen hádden ze me een vangst, fantastisch. Die leverden ze af op de visafslag. Maar wat gebeurde er aan het eind van de week, toen ze hun geld gingen halen? De Nederlandse Hervormde kerk, een staatskerk, had er beslag op gelegd! Dus toen stonden ze nog zonder 1 cent, terwijl ze de hele winter al geen geld gevangen hadden. Dat was een grote ramp natuurlijk.” Het zorgde ervoor dat veel leden uit de Hervormde Kerk stapten.
Piet van Noort zegt
Kunt u iets meer vertellen over de redenen dat er weer een half miljard verbouwd moet worden aan Markermeerdijken terwijl de waterwolf die dijken niet meer kan slopen, nu er een afsluitdijk ligt
Ook al slaan er een tijd lang golven overheen
Ook al stroomt er een tijd lang water overheen
Ook al stroomt er kruiend ijs overheen
Kunnen we dat geldt niet duurzamer besteden
Wij van de niet gesubsidieerde Stichting Dijkenbeheer uit 2005, hebben wel een idee
Maar mag de hoeveel Stichting €250 miljoen ontvangen
als ze een half miljard bespaart?
Om in een aan Rutte-III voorgesteld Plemansweg-1-project voor Nederland en Europa
en aan Ban ki moon, Gates en Lagarde voor te stellen vn American Embassy project voor wereldwijde toepassing
van een wetenschappelijk verantwoord antwoord op de vraag
“hoe we het beste de volgende WATERWOLF-aanval kunnen voorkomen’
nu de schadekosten daarvan in Europa en wereldwijd
een factor 2 per 20 jaar harder stijgen
ten opzichte van de $1 miljard van de watersnoodrampen van 1953 (3), 1962 en 1953;
in het bijzonder:
*..in Nederland + UK + België rond de Noordzee onlangs 100 km Schelde in 1953
*..in Duitsland langs de kust en 100 km Elbe bij Hamburg in 1962, en
in de VS in de delta van New Orleans na Hurricane BETSY IN 1965
Of nog sneller toenemen wanneer de zeespiegel verder stijgt
en dijkverhoging, ruimte voor de rivier en kustsuppletie
niet bestand blijkt tegen de WATERWOLF?
Petten, 29 december 2018
Piet van Noort
Piet van Noort zegt
Ik vergat nog toe te voegen
..”een factor 2 per 20 jaar in verhouding tot het BBP”.
.. dat was tussen 1953 en 2013 een factor 10 nominaal, elke 20 jaar
Petten, 29 december 2018
Piet van Noort
Piet van Noort (@pietjepier) zegt
Excuus voor de reactie van Piet van Noort welke is ingevuld door ir. Jan Willem Boehmer. Ik hoop dat u (de lezer) probeert om de draad van het verhaal van deze dijkspecialist te begrijpen. Het beleid rond onze veiligheid tegen de verwachte zeespiegelstijging gaat gebukt onder verstrengeling van belangen. Zandhandelaren hebben het voor het zeggen in Den Haag zodat de zorg voor primaire kustverdediging pas aan de beurt komt als we natte voeten krijgen. De onderste steen van de ramp in Marken en die van 1953 zou eerst in de openbaarheid gebracht moeten worden voor er zoveel geld wordt uitgegeven aan secundaire geknoei. Ir. Boehmer heeft de kennis maar wordt helaas genegeerd door de huidige bestuurders. Zijn advies is om http://www.haaksezeedijk.com nu te realiseren zodat we droge voeten houden als de zeespiegel ons gaat bedreigen.