In Brussel huist Friends of the Earth Europe. Een kleine maar effectieve organisatie die namens nationale FoE-groepen als Milieudefensie campagnes voert en lobbyt bij parlementariërs en ambtenaren van de Europese Commissie. Een onmisbaar tegenwicht aan de grote invloed van het internationale bedrijfsleven op het Europese-beleid.
Een feest voor de democratie zullen de verkiezingen voor het Europees Parlement op 22 mei niet snel worden. De animo om naar de stembus te gaan is altijd al gering geweest in Nederland, met als voorlopig dieptepunt de opkomst in 1999 van 30 procent. Hoe weinig mensen ook gaan stemmen, toch zitten er straks 750 leden in het parlement, onder wie 26 Nederlanders. En of we willen of niet, ze hebben grote invloed op ons milieu,- energie-, landbouw-, handels- en klimaatbeleid. Wie op die terreinen potten wil breken, kan niet om Brussel heen.
Dat hoef je Friends of the Earth Europe (FoEE; spreek uit als fo joerop) niet te vertellen. Het sfeervolle FoEE-kantoor, in de smakeloze Rue d’Edimbourg, ligt op loopafstand van het Europees Parlement in Brussel en van belangrijke afdelingen (directoraten-generaal) van de Europese Commissie. “Er gaat bijna geen dag voorbij dat we géén contact hebben met een parlementariër”, zegt Paul de Clerck, die sinds 2005 werkzaam is voor FoEE – als een van de drie Nederlanders. Ook het contact met ambtenaren van de Europese Commissie is volgens hem goed, die zijn gemakkelijker toegankelijk dan in Nederland. “Vergeet niet dat het aantal ambtenaren in Brussel zo klein is, rond de 30 duizend, dat ze voor hun informatie afhankelijk zijn van buitenstaanders.”
Zelfs bij diverse eurocommissarissen komt FoEE over de vloer. De Clerck: “Uit onderzoek dat wij hebben laten doen blijkt dat Eurocommissarissen 80 tot 90 procent van hun afspraken met vertegenwoordigers van multinationals hebben. Er dreigt dus een legitimiteitsprobleem. Dat is waarschijnlijk deels de reden dat ze ook met organisaties als de onze praten.”
Campagnes en acties
De korte fysieke afstand tot ‘de macht’ betekent niet dat FoEE bij de Europese instellingen op schoot zit. Nationale Friends of the Earth-groepen, waaronder Milieudefensie, en ook FoEE zelf, gaan vaak flink tekeer tegen de EU met campagnes en acties. Op dit moment ageert FoEE bijvoorbeeld tegen het bilaterale handels- en investeringsverdrag (TTIP), waarover de EU en de VS onderhandelen: volgens FoEE krijgen grote bedrijven daarin veel meer rechten dan burgers.
Om haar afkeur tegen het ‘slappe en tekortschietende’ Europese klimaatbeleid kracht bij te zetten, lanceerde FoEE onlangs een campagne over community power. Die brengt onder de aandacht dat er talloze plaatselijke initiatieven zijn die de transitie naar alternatieve energie al maken en dat het klimaatbeleid van de EU slappe thee is.
Wie niet beter weet, zou zo maar kunnen denken dat FoEE een grote organisatie is. De hoeveelheid onderwerpen waar deze organisatie zich op stort, is indrukwekkend. Zo ook de lijst met publicaties, die laat zich lezen als een staalkaart van alle milieukwesties van het afgelopen decennium. En toch is het budget, met 2,5 miljoen euro (in 2012), maar ongeveer een derde van dat van Milieudefensie. Er werken dertig mensen, tegen vijfenzestig betaalde en twintig onbetaalde werknemers bij Milieudefensie. Vreemd is de veelheid aan onderwerpen niet: FoEE werkt in Brussel namens meer dan dertig nationale FoE-groepen – dan moet je wel van al die markten thuis zijn.
Spanningen
Op papier bepalen de directeuren van de circa dertig aangesloten groepen met welke onderwerpen FoEE zich bezighoudt. Maar dit bestuur zet alleen de grote lijnen uit en blijft op afstand. Dus in de praktijk gaat het vaak net even anders. In sommige gevallen is FoEE bijvoorbeeld de enige organisatie die iets onderneemt, zoals de campagne tegen de machtige bedrijvenlobby in Brussel, en ontstaat er een eigen dynamiek.
In de meeste gevallen geven de nationale FoE-groepen de onderwerpen aan, en bepaalt het FoEE-kantoor wanneer en hoe het onderwerp wordt aangepakt. De Clerck: “Dat vereist namelijk heel specifieke kennis van hoe het er in Brussel aan toegaat.” Nieuw Europees beleid begint bijvoorbeeld vaak eerst met een Groenboek, bedoeld om discussie te stimuleren. Op een Groenboek volgt meestal een Witboek, met concrete beleidsvoorstellen op een bepaald terrein. Daarna komt het echte wetsvoorstel van de Europese Commissie (een richtlijn of een verordening), waar het Europees Parlement zijn tanden in mag zetten. Enzovoort. Alleen insiders weten wanneer het beste moment is om juist die ene ambtenaar of parlementariër te voorzien van doorslaggevende informatie.
Dat kan spanningen opleveren tussen FoEE en nationale groepen, zegt De Clerck. “Soms voelen ze zich uitvoerder van onze campagnes, bijvoorbeeld als we ze vragen vandáág, en niet morgen, een brief aan hun minister te schrijven. Groepen weten niet altijd precies wat er speelt en wat het belang ervan is.”
Een van die acties leverde op dat het Europees Parlement het budget voor adviesgroepen heeft geblokkeerd tot die groepen niet langer worden gedomineerd door lobbyisten van het bedrijfsleven en er meer vertegenwoordigers van de civil society in zitten. De Europese Commissie heeft toegezegd hier gehoor aan te geven. Voor een buitenstaander misschien klein bier, voor wie dagelijks in Brussel rondloopt mogelijk een kleine doorbraak.
Draaideurlobby
Soms slaagt FoEE (vaak samen met andere organisaties) erin de onevenredige macht van Big Business, zoals veel NGO’s grote bedrijven bij voorkeur framen, op het Europese beleid onder de aandacht van media en publiek te krijgen. Met succes stelt ze ook het ondoorgrondelijke en door het bedrijfsleven gedomineerde lobbycircus aan de kaak. Er bestaat een vrijwillig Brussels lobbyregister, maar daarin ontbreken veel namen, zo blijkt uit onderzoek.
Minstens zo kwalijk is de zogeheten draaideurlobby: oud-eurocommissarissen die hun kennis, ervaring en netwerk verzilveren als lobbyisten. In 2010, toen de nieuwe Europese Commissie aantrad, stapten zes van de dertien vertrekkende eurocommissarissen over naar de private sector en/of gingen werken als lobbyist. In Nederland worden wenkbrauwen gefronst als oud-ministers aansluitend op hun actieve politieke carrière aan de slag gaan voor het bedrijfsleven (onder anderen Balkenende, Bos, Verhagen en Eurlings). In Europa wordt deze praktijk, mede dankzij effectieve campagnes van organisaties als FoEE en Corporate Europe Observatory, nog veel minder geapprecieerd.
De Europese Commissie stelde na hevige kritiek een gedragscode op, die de bewegingsruimte van vertrekkende eurocommissarissen beperkt. FoEE en andere organisaties willen een verdergaande gedragscode. Zo zouden oud-commissarissen gedurende drie jaar na hun vertrek geen lobbyactiviteiten mogen ondernemen.
Klimaatbeleid
Iedereen die bij FoEE werkt is volgens De Clerck doordrongen van het belang van ‘Brussel’. “Besluiten over milieu, klimaat, landbouw, banken, handel worden hier genomen en ze gelden voor alle lidstaten van de EU. Dat wil niet zeggen dat iedereen het eens is met de manier waarop het er in Brussel aan toegaat. Ik heb bijvoorbeeld een gezond wantrouwen tegen de Brusselse bureaucratie. Ik vind dat ambtenaren en de Europese Commissie in een ivoren toren zitten, samen met andere ambtenaren en lobbyisten, en heel ver af staan van de burgers. Dat is een gapend gat. Daardoor worden ze heel eenzijdig gevoed. Dat zie je nadrukkelijk terug in het beleid, dat erg vriendelijk is voor grote multinationale bedrijven. Dat komt doordat in Brussel, nog sterker dan in Den Haag, het idee heerst dat wat goed is voor bedrijven automatisch ook goed is voor burgers.”
Het klimaatbeleid is volgens De Clerck een voorbeeld van het ‘volledig buigen voor het grote bedrijfsleven’. “Het is niet ambitieus en houdt de deur open voor schaliegas, terwijl de EU eerder had vastgesteld dat Europese regelgeving grote gaten vertoonde waar het schaliegas betrof. Dat standpunt is onder druk van Engeland en Polen verzacht, twee EU-lidstaten die veel verwachten van schaliegas.”
Toch weet FoEE ook successen te boeken op klimaatgebied. Biobrandstoffen werden aanvankelijk omarmd als wondermiddel tegen klimaatverandering. De EU maakte van het bijmengen van biobrandstoffen in benzine en diesel – 10 procent in 2020 – een van de speerpunten van het klimaatbeleid. “FoEE was een van de eersten die wezen op de negatieve aspecten van bijna alle biobrandstoffen, zoals ontbossing, monoculturen, de concurrentie met landbouw”, zegt De Clerck. “Het hele hallelujaverhaal is onderuit gehaald en weggeëbd en dat zie je terug in de jongste klimaatplannen van de Europese Commissie – die voor het overige dramatisch zijn. Zo wordt onder meer beleid om emissies van autobrandstoffen terug te brengen uitgekleed.”
Een paar nationale FoE-groepen, met name die van Noorwegen en Zweden, gaan zo ver dat ze niet willen dat hun land EU-lid is. “Maar dat is een kleine minderheid”, zegt De Clerck. “Nationale groepen zijn er in het algemeen van doordrongen dat hier belangrijke besluiten worden genomen. Alleen zie je dat niet altijd teug in de prioriteiten van die groepen. Ze zéggen wel dat Brussel steeds belangrijker is voor het klimaat-, energie- en milieubeleid, maar dat zie je niet terug in hun tijdbesteding. Groepen werken toch vooral nationaal.”
Geef een reactie