We maken deel uit van de natuur en we drukken er een stempel op, daar kunnen we niets aan doen. Of toch? Hoe ver gaan we, hoe ver moeten we gaan? Op botanisch veldcollege op Texel.
We staan op de zuidpunt van Texel, op de stuifdijk die eilanders in de negentiende eeuw aanlegden langs de Mokbaai om een halt toe te roepen aan het zand dat aanwaaide vanaf de Hors en het binnenzeetje dreigde te verstikken. Later ging de ligplaats voor vissers toch verloren, door aanslibbing vanuit het Marsdiep. Nu lopen honderden vogels te pikken in de wadvlakte die bij eb tevoorschijn komt.
Net als het landschap verandert ook de plantenwereld hier voortdurend. De zuidelijke duinaangroei genereerde eind twintigste eeuw een aanzwellende grondwaterbel, die als kwel het milieu in de baai verzoette en zoutminnende soorten deels verdreef. De verdwijning van de zeldzame rode bies is mogelijk te wijten aan klimaatverandering: het wordt te warm voor deze noordelijke soort. Ook in het water veroorzaken stijgende temperaturen volksverhuizinkjes. De puitaal bijvoorbeeld heeft het moeilijk, terwijl de dorade oprukt.
Zo ontvouwt zich op één plek een bomvol ecologisch plaatje, een samenspel van weer en wind, water en zand, hoogte en diepte, flora en fauna en niet te vergeten het bezige baasje homo sapiens. “Verbanden en processen, dames en heren!”, zoals Rolf Roos, bioloog en kustbewoner, ons regelmatig voorhoudt tijdens zijn botanische veldcollege.
Veldcollege
Twee dagen dwalen we door duinvalleien en struwelen, over nollen, bollen en strand, en natuurlijk door de Slufter. In de groep zitten ervaren natuurvorsers als Jan, die meteen weet wat gaffeltandmos is. Hij werkte tot zijn pensionering in particulier tuinonderhoud en bij de plantsoenendienst, waar twintig jaar geleden ecologie populair werd. “Eerst vond ik het niks; een tuin moest netjes zijn. Tien jaar geleden legde ecologie het af tegen bezuinigingen, maar intussen was ik geïnteresseerd geraakt.”
We lopen naar de Horsmeertjes, amper vijftig jaar geleden ontstaan uit natte duinvalleien door het aanzwellende grondwater. Langs het pad staat meer dan manshoge vlier, bitterzoet en duinroos. “De biomassa groeit hard omdat het klimaat natter en warmer wordt en door luchtvervuiling, met name stikstof”, zegt Rolf. “Maar mooi, toch?” Jawel. Toch worden we pas echt enthousiast langs het westelijke meertje. Hier wordt gemaaid om verruiging tegen te gaan en ruimte te geven aan bijzondere planten, waaronder een overdonderende orchideeënorgie. Zo zien we talloze exemplaren van de bescheiden groenknolorchis, die bouwprojecten kan stilleggen.
Terwijl iedereen op zijn knieën ligt, loopt Machiel met een knalgroene telefoon door de lucht te zwaaien. Hij zoekt bereik om de geo-Layar app te testen die hij ontwikkelt. Gerichte informatie over de plek waarop je je telefoon richt. De basis wordt waarschijnlijk gratis, vertelt hij, extra infolagen kosten een paar euro. “Hopelijk pikt het Nationaal Park het op.”
Het duinlandschap is een lappendeken van micromilieus. Rolf: “Ruiken jullie die meeuwenkolonie? De vergruizelde schelpen die ze uitbraken en de mest maken de bodem lokaal kalk- en humusrijk.” Kalk is een van de lange lijnen door het duinverhaal. In de Europese duinenrij is het gebied onder Bergen kalkrijk, erboven kalkarm, met bijpassende natuur. Maar steeds weer blijkt ecologie een wetenschap van de nuance: ook op het kalkarme Texel zijn kalkrijke hoekjes en gaten. Door meeuwen, door onze schelpenpaadjes. Verbanden en processen, dames en heren…
Tegen de avond wiekt een lepelaar over, de vogel die in de jaren zestig bijna het loodje legde door landbouwbestrijdingsmiddelen in de Waddenzee, maar het nu weer goed doet door beschermende maatregelen. En dankzij de vos. Die maakte het de kolonie van het Zwanenwater het leven zo zuur, dat de vogels hun heil zochten op het vosloze Texel.
Zoet en zout
Dag twee begint op de Slufter, het getijdengebied dat de zee nooit prijsgaf aan de mens. De grens tussen zout en zoet is zichtbaar in verschillende grassenzones – de enige niet door mensen gemaakte rechte lijnen in het landschap. Langs zee rijden machines die de monding in het gareel houden. Je mag overal lopen, over de tapijtjes van melkkruid en zeealsem, langs de met lamsoor en zeekraal begroeide kreekruggen. Geen broedvogels dus, wel een eidereendencrêche: een groep vrouwtjes die het verzamelde kroost uitlaat in een strandmeertje. Els, die astma heeft en naar Texel verhuisde vanwege het fijnstof in Amsterdam, telt 23 pullen.
We eindigen in de Nederlanden, een 150 jaar geleden ontgonnen gebied, inmiddels grotendeels weer natuur via waterbeheer, verschraling, beweiding en afplaggen – grootschalig ingrijpen, met zichtbaar resultaat. We vinden een gevlekte orchis in een verfbremveldje en op de valreep, langs een kronkelende duinrel die ooit afwateringssloot was, teer guichelheil.
“Ik mis discussie over de toekomst van de duinen”, zegt Rolf Roos ´s avonds. “Hoeveel recreatiedruk kunnen ze aan? Je wil dat iedereen alles kan zien, maar niet dat het kapot gaat. Moeten we van de Razende Bol niet een topreservaat maken zonder kitesurfers, barbecues en honden die nesten leegroven?” Maar collegeloper Karin houdt niet van hekken om natuurgebieden. Als veredelaar in perkgoed kreeg ze scrupules toen ze een dubbelbloemige leeuwenbek had gemaakt. Konden bestuivers wel bij de nectar, had ze niet een gedrocht geschapen? Toen ze hommels er vrolijk in en uit zag kruipen, haalde ze opgelucht adem. Menselijk ingrijpen in de natuur kan te ver gaan, vindt ze, maar hekken tussen mens en natuur verhinderen alleen maar dat we er iets over leren.
Hoe zit het dan met andere menselijke bemoeienis, zoals maaien om biodiversiteit te bevorderen? Natuurbeheer, bedenk ik, moet zich spiegelen aan de ecologie. Een paar grote lijnen en verder veel nuance.
Geef een reactie