Schrijver Frank Westerman won onlangs twee prijzen voor Een woord een woord, over de Molukse treinkaping. In zijn nieuwste boek, In het land van de ja-knikkers, verdiept hij zich in het volkseigene van de Nederlander: de polder. “Alleen in Nederland heeft waterbeheer geleid tot samenwerking.”
‘Is de natuur maakbaar?’ In de openingszin van een reportage over de rotgans komt Frank Westerman meteen tot de kern. Deze ooit zeldzame vogel kreeg in 1976 op Texel een stukje polderland toegewezen waar hij kon overwinteren. Staatsbosbeheer probeerde de rotganzen samen te drijven op dit reservaat, maar natuurlijk streken ze ook neer op de omringende landbouwgrond waar ze de weilanden kaalvraten. Er ontstond een strijd tussen de boeren, die de ganzen het liefst afschoten, en de natuurlobby die de vogels wilde beschermen. Het behoud van de rotgans was een prachtig ideaal, tot ze in steeds grotere aantallen naar Texel kwamen en er sprake was van een ganzenplaag.
Veel van Westermans verhalen over het Nederlandse landschap komen voort uit zijn verwondering over het fenomeen maakbaarheid. Zijn nieuwe boek In het land van de ja-knikkers, een selectie reportages die hij de afgelopen vijfentwintig jaar schreef voor kranten en tijdschriften, getuigen van die verwondering over hoe de Nederlanders hun land hebben gecultiveerd. Door het aanleggen van dijken, het verkavelen van land, het kanaliseren van kreken, het aanleggen van bossen en parken. Wat er aan wilde natuur was, werd zo in de loop van eeuwen bedwongen. Maar, waarschuwt Westerman, die droom van maakbaarheid kan ook omslaan in een nachtmerrie. Of in een ganzenplaag.
Watermanagement
Westerman woont in het centrum van Amsterdam, maar hij heeft wel kippen in de achtertuin en een parkiet die vrij door de huiskamer vliegt. “Ik heb me afgevraagd wat me zo in die maakbaarheid aantrekt”, vertelt hij in zijn werkkamer met uitzicht op een gracht. “Het zit in meer van mijn boeken, zoals Ingenieurs van de ziel (2002), waarin ik vertel over het megalomane plan van Stalin om de loop van drie rivieren om te buigen, zodat ze naar het zuiden zouden stromen en daar het land konden bevloeien. Een absurde poging tot watermanagement die natuurlijk mislukte.”
Ziet Westerman een overeenkomst tussen het Russische en het Nederlandse streven om het water te beheersen? “Tijdens mijn studie aan de Landbouwuniversiteit in Wageningen kreeg ik college over de Duitse historicus Karl August Wittfogel, die in zijn boek Oriental despotism (1957) betoogde dat grote waterwerken aan de oorsprong liggen van totalitaire regimes. In de Sovjet-Unie was dat zeker het geval, maar destijds kwam al de vraag bij mij op hoe dat dan zit met Nederland. Toen ik het boek uiteindelijk las, bleek dat Wittfogel Japan en Nederland beschouwde als uitzonderingen op de regel. In Nederland heeft het waterbeheer namelijk tot samenwerking geleid en niet tot tirannie. Ik denk ook dat er een lijn te trekken valt van het allervroegste polderbestuur, het ontstaan van de waterschappen, naar de huidige vergadercultuur. We spreken niet voor niets over ‘polderen’ als we het over het Nederlandse overlegmodel hebben.”
Volkseigen
Westerman reisde voor zijn andere non-fictieboeken de hele wereld af, maar de verhalen die hij vertelt in In het land van de ja-knikkers komen allemaal uit de polder. Hij wil met het boek een ‘impressionistische schildering geven van Nederland’, schrijft hij in het voorwoord. De essentie van de Nederlandse identiteit vindt hij terug in de polders: het drooggelegde land noemt hij ‘het meest volkseigene van de Nederlandersti dat ik kan bedenken’. Lyrisch vertelt hij hoe “ontzettend mooi” hij een goed ontwaterde polder vindt. “Ik heb er ook plezier in om met gasten uit het buitenland naar Waterland te fietsen in Amsterdam-Noord. Ze begrijpen dan bijna niet dat het fietspad lager ligt dan het water ernaast. Waarom vinden we zo’n landschap niet even mooi als het cultuurlandschap van de sawa’s op Bali – een iconisch beeld dat vaak gebruikt wordt tijdens internationale klimaatconferenties? Onze polders kunnen daarmee wel wedijveren.”
Een ander iconisch beeld dat Westerman schetst, is dat van een kind dat zandkastelen bouwt op het strand. “Als jongetje bracht ik de zomer vaak door op het Noordzeestrand”, legt hij uit. “Ik vond het leuk om zandkastelen te bouwen, maar ook om ze weer te zien afkalven, golf na golf, tot er niets meer van over was. Dat vind ik typerend voor Nederland, meer dan Hansje Brinker, het jongetje met zijn vinger in de dijk. In het groot doen wij namelijk hetzelfde: we werpen barrières op die gedoemd zijn vroeg of laat weer weg te spoelen. Op landelijke schaal gebeurt dat eens in de paar honderd jaar. Wat we tot stand hebben gebracht, is niet voor de eeuwigheid. Het is goed om je dat af en toe te realiseren.”
Vertrouwde dreiging
Die boodschap wilde Westerman ook overbrengen in Nederland in 7 overstromingen, de 7-delige documentaireserie over de strijd tegen het water die hij in 2013 maakte. De laatste aflevering ging over de EDO, de Ergst Denkbare Overstroming, het dramatische scenario van een grote dijkdoorbraak waarbij ongeveer zestig procent van Nederland onder water komt te liggen. Het is een scenario waar Rijkswaterstaat serieus rekening mee houdt, al is de verwachting dat zoiets maar eens in de tienduizend jaar gebeurt.
Westerman: “Het is niet de vraag of die Ergst Denkbare Overstroming er komt, maar wanneer. Dat kan over tienduizend jaar zijn, maar ook volgend jaar. Er is helemaal niet veel voor nodig. Een flinke Noordwester die een paar uur lang aanhoudt en samenvalt met het springtij. Als dat samengaat met piekafvoeren van de grote rivieren, dan kan het al zover zijn.” Bij zo’n overstroming zal het water ook bij de schrijver hoog voor de deur staan, maar daarop heeft hij zich niet voorbereid. “Er zijn al genoeg dingen waar je je druk over kunt maken.”
De kans op een overstroming wordt steeds groter door het stijgen van de zeespiegel en extremere weersomstandigheden. Toch zijn mensen banger voor een terreuraanslag, het thema van Westermans voorlaatste boek Een woord een woord. Hoe kan dat? “Een terreuraanslag is bedoeld om schrik aan te jagen, terwijl een overstroming het niet speciaal op ons gemunt heeft. Wat daarbij komt, is dat het idee van een overstroming ons vertrouwd is. Mijn boeken zijn in het Italiaans vertaald en als ik daar op een literair festival ben, krijg ik regelmatig de vraag: hoe kan het dat jullie onder de zeespiegel wonen? Die vraag is me zelfs gesteld in Napels, waar je maar uit je raam hoeft te kijken of je ziet de Vesuvius. Dan denk ik op mijn beurt: hoe kan het dat mensen tot hoog op die vulkaan woningen hebben gebouwd en daar zonder angst kunnen leven? Ze zijn blijkbaar zo vertrouwd met die dreiging dat het ze niet veel meer doet. Misschien dat de gasbevingen in Groningen ook daarom zoveel angst oproepen: we zijn niet vertrouwd met het fenomeen van de aardbeving.”
Doordraven
De serie Nederland in 7 overstromingen bracht Westerman naar het eiland Tiengemeten in de Haringvliet, Zuid-Holland – een sterk voorbeeld van de Nederlandse maakbaarheidsdrang. Vroeger was Tiengemeten akkerland, maar sinds 1997 wordt het door Natuurmonumenten beheerd als natuurpark. Een deel van het eiland is weer onder water gezet, in de hoop dat de wilde natuur terugkomt. Westerman sprak er met twee voormalige boeren die dat vreemd vinden: ‘Natuur maken stuit me tegen de borst.’ Twee recreanten vinden het echter prachtig en ook de beheerders van Natuurmonumenten zijn lyrisch over de ‘kunstmatige natuur’ die ze gecreëerd hebben. Westerman hoort het aan met een sceptisch gezicht. Niet dat hij een tegenstander is van ‘ontpolderen’, het teruggeven van cultuurland aan de natuur.
“Maar de drang tot maakbaarheid is op Tiengemeten doorgeslagen. Mijn moeder komt uit Oud-Beijerland en logeerde als kind op dat eiland bij een boerengezin. Ze heeft me verteld hoe stil het daar was; een paar boeren leefden er van rietteelt en akkerbouw. Ik zeg niet dat alles vroeger beter was, maar waar ik argwaan bij voel, is doordraven. De samenleving is gebaat bij aanjagers van ideeën; dat kunnen kunstenaars, cabaretiers of wetenschappers zijn. Mensen die ons een nieuwe richting wijzen, die hebben we hard nodig. Als de ideeën vervolgens aanslaan, is het tijd om pas op de plaats te maken, maar dat gebeurt vaak niet. De pendule slaat dan te ver door en dat is op Tiengemeten ook gebeurd.”
In De graanrepubliek (1999) probeerde hij hetzelfde verschijnsel uit te diepen. Sicco Mansholt wilde in de jaren zestig het platteland rationeel inrichten, met het nobele streven om voldoende voedsel voor de Nederlandse bevolking te produceren. “Het moest afgelopen zijn met de keuterboeren die een deel van de oogst zelf opaten. De opbrengst per hectare moest omhoog en daarvoor waren schaalvergroting, mechanisatie en coöperatievorming nodig. Intensieve landbouw en veehouderij, kortom, waarbij kwantiteit belangrijker was dan kwaliteit. Die plannen werkten zo goed uit dat ze resulteerden in een overschot: de boterberg, de melkplas, de graanoverschotten, we wisten van gekkigheid niet waar we het allemaal moesten dumpen.” Ook bij het beleid van Mansholt, dat bovendien desastreus bleek te zijn voor milieu en dierwelzijn, sloeg de pendule door. “Zo zie je weer hoe de droom van maakbaarheid kan omslaan in een nachtmerrie. Mansholt heeft later ook ingezien dat de prijs die we betalen voor natuur en milieu niet in zijn plannen was verdisconteerd.”
Nestbevuilers
Westerman is opgegroeid in Drenthe; zijn vader werkte bij de NAM in Schoonebeek, waar ja-knikkers het beeld bepaalden. Een van de verhalen in zijn boek gaat over de ramp in buurtschap ’t Haantje, vlakbij Emmen, waar in 1965 een boortoren door de aarde werd verzwolgen. Onder een van de aardlagen bevond zich gas dat onder hoge druk stond, met als gevolg een blow-out, waarbij de boorput in een krater veranderde die modder spuwde. Toevallig was Westerman twee dagen daarvoor met zijn ouders en zus naar ’t Haantje gereden om naar de boortoren te kijken, “die toen al overhelde als de toren van Pisa”.
Na de ramp werd toen helemaal niet gesproken over de gevaren voor natuur en milieu, vertelt Westerman. “Het Nieuwsblad van het Noorden schreef: ‘Aanwijzing voor grote gasvondst?’ Ja, zo kun je het ook bekijken. Mijn vader vertelde me dat er op de stations vroeger een poster hing met de tekst: ‘Doet u wel genoeg met aardgas?’ Dan zag je een fornuis en een huisvrouw die al op gas stookte. Alle euforie over het gas is nu vervluchtigd. Het is frappant hoe recent het eigenlijk is dat we oog en hart hebben voor onze leefomgeving. Als soort zijn wij nestbevuilers, zo erg dat we erin stikken.”
De bewoners van ’t Haantje zagen de gebeurtenissen destijds niet als milieuramp, maar als iets wat ze voordeel kon opleveren. “De boeren wreven in hun handen vanwege de financiële compensatie die ze van de NAM zouden krijgen. Hetzelfde herhaalde zich in Schoonebeek, toen daar in 1976 veertig uur lang olie uit een boorput de lucht in spoot. Het was alsof de straatprijs van de Postcodeloterij was gevallen; iedereen kreeg een nieuwe tuin, een nieuw rieten dak. Toen was de NAM nog ruimhartig in het toekennen van vergoedingen. Ze kweekten enorm veel goodwill en daardoor bleef hun reputatie onbeschadigd. Later in Groningen ging dat heel anders, toen de gasboringen van de NAM tot aardbevingen leidden. Ze hebben het verband tussen de boringen en de bevingen veel te lang ontkend, heel pijnlijk en ook desastreus voor het imago van het bedrijf. De kop in het zand steken, moeten ze hebben gedacht, is nu eenmaal ons vak. Wat een tragische vergissing.”
Frank Westerman, In het land van de ja-knikkers. Verhalen uit de polder. Querido Fosfor, 268 blz. € 18,99
Veroniek Clerx zegt
Frank Westerman toch maar ’s tippen voor PC Hooftprijs 2018.