Uit de boomgaard (en nee, dat is geen voedselbos)
Zodra je het woord ‘boom‘ gebruikt in combinatie met ‘eten‘ of ‘vruchten‘, krijg je in groene kringen tegenwoordig als reactie: “O leuk, een voedselbos”. Inmiddels ben ik zo ver dat ik dan geïrriteerd begin te roepen: “Neehee, géén voedselbos!” Je kunt ook een appelboom of een notenboom aanplanten zonder dat dat meteen ‘voedselbos‘ heet. Voedselbossen zijn een hype en hypes hebben meestal iets dommigs. Een mini-appelboom op het balkon met een polletje peterselie heet dan al een voedselbos, waarmee bovendien alle kwalen der mensheid kunnen worden bedwongen. Voor de duidelijkheid: voedselbossen zijn prima, ik heb ze zelf helpen aanleggen, maar het is slechts één van de vele manieren om met bomen en struiken voedsel te produceren. Met alleen voedselbossen, waar geen vee graast, kunnen we bovendien geen oude boerenkaas meer eten en wat heeft het leven dan nog voor zin?
En mensen, we hoeven niet alle wielen opnieuw uit te vinden. Neem de oude vertrouwde hoogstamboomgaarden (nee, dat zijn géén voedselbossen): prachtige voorbeelden van natuurrijke, multifunctionele smaakparadijzen. Een rondje langs wat boomgaarden in de buurt leverde negen verschillende appelrassen op de keukentafel op: Lunterse pippeling, alluneker, notarisappel, ananasreinette, Schöner von Nordhausen, bloemeezoet, lemoenappel, Groninger kroon en de goudrenet. Agro-biodiversiteit, noemen we dat.
Honderden vruchtrassen hebben we van oudsher in Nederland. Sommige appel- en perenrassen zijn geschikt om te drogen, andere voor sap, weer andere voor appelmoes, taart, cider, wijn, jams enzovoorts. Maar wie weet dat allemaal nog? Zou het niet mooi zijn als de kennis die her en der nog in de hoofden van ouderen zit en in receptenschriftjes op zolder staan, behouden blijft en ook weer beschikbaar wordt gemaakt? Daarom zijn we het project Van Boom tot Bord begonnen. Heb je zelf ideeën en recepten voor verwerking? Geef het even door (zie www.boomtotbord.nl). Hier een ouderwets winters boomgaardgerecht.
Apfelstrudel
- 100 gram rozijnen
- rum
- 1 kilo stevige appels (mijn favoriet is Lunterse pippeling, maar makkelijker verkrijgbaar is bijvoorbeeld goudrenet)
- 60 gram basterdsuiker
- 50 gram hazelnoten, grof gehakt
- 1 theelepel kaneel
- halve theelepel piment
- rasp van 1 biologische citroen
- 300 gram bloem
- zout
- 1 ei
- 150 ml liter water
- eetlepel zonnebloemolie
- 100 gram boter, gesmolten
Week de rozijnen (minstens) 20 minuten in de rum. Schil de appels, ontdoe ze van het klokhuis en snijd ze in stukjes. Meng die met rozijnen, basterdsuiker, hazelnoten, kaneel, piment en citroenrasp. Zeef bloem met zout. Klop in een kommetje ei los met water en olie los, meng door de bloem en kneed tot een samenhangend, zacht en elastisch deeg. Laat een kwartier rusten. Verdeel het deeg in tweeën. Rol het eerste stuk heel dun uit op een met bloem bestrooide schone theedoek. Bestrijk het deeg met gesmolten boter en leg de helft van de vulling erop. Rol strak op met behulp van de theedoek. Leg met de naad naar beneden op een ingevette bakplaat en bestrijk met boter. Herhaal alles met de rest van het deeg en de vulling. Bak de strudels 40 minuten in een op 200 graden voorverwarmde oven en geef er bijvoorbeeld vanille-ijs, -saus of room bij.
maria zegt
graag recept appelbollen bereiden en bakken. Op een ouderwetse lekkere recept