De mensenrechtenregels waaraan internationale bedrijven zich zouden moeten houden zijn op dit moment allemaal vrijwillig. Ecuador wil daar via de VN verandering in brengen. Onder andere de Europese Unie ligt dwars. Zijn ze slachtoffer van de bedrijfslobby of voert de EU automatisch de agenda van diens grote bedrijven uit? Op zoek naar de verborgen hand van de markt.
In een klein Italiaans restaurantje aan het Schumanplein in Brussel overleggen twee mannen in pak op gedempte toon over olieprijzen. Hier in de slagschaduw van het hoofdkwartier van de Europese Commissie wordt koffie gedronken en worden beslissingen genomen. Aan de overkant van de straat ligt de Europese Raad – waar de lidstaten onder leiding van de European External Action Service (EEAS) hun gezamenlijke VN-positie over een nieuw mensenrechtenverdrag bepalen. Dit UN Treaty on Business & Human Rights zou, voor het eerst, internationale bindende regelgeving voor mensenrechtenschendingen door multinationals betekenen (zie kader onderaan dit artikel).
Je zou verwachten dat het internationale bedrijfsleven massaal probeert om invloed uit te oefenen op de uitkomst van zulke onderhandelingen. In de aanloop naar de onderhandelingen over het Amerikaans-Europese vrijhandelsverdrag TTIP liep het trans-Atlantische bedrijfsleven de deur nog plat bij de Europese instituties. Maar in vergelijking is het nu muisstil in Brussel. Het gebrek aan interesse binnen de Europese zakengemeenschap voor een potentieel zeer verreikend mensenrechtenverdrag is curieus. Want zij presteren alles behalve prima als het om mensenrechten gaat.
Buitenterritoriale verantwoordelijkheden
Begin 2016 wordt er in het enorme Europese Parlementscomplex in Brussel een dik rapport gepresenteerd. Een groep wetenschappers van onder meer het Haagse International Institute for Social Studies (ISS) heeft op verzoek van het parlement onderzoek gedaan naar de mogelijke betrokkenheid van Europese bedrijven bij illegale landaankopen in ontwikkelingslanden. De uitkomsten zijn niet om vrolijk van te worden. Want naast bewijs voor die betrokkenheid, stellen de onderzoekers ook nog eens vast dat het EU-beleid tegen zulke misstanden zwaar tekort schiet. Zoals zij het verwoorden:
‘De EU is terughoudend als het gaat om het erkennen van zijn buitenterritoriale verantwoordelijkheden en neigt er soms zelfs naar internationale initiatieven om bindende regels op te stellen voor bedrijven te blokkeren.’
De mensenrechtenregels waaraan internationale bedrijven zich zouden moeten houden, zijn op dit moment allemaal vrijwillig. Na jarenlang gesteggel formuleerden de Verenigde Naties in 2011 onder leiding van diplomaat John Ruggie een set niet bindende richtlijnen: de United Nations Guiding Principles (UNGP’s). Maar volgens ontwikkelingslanden werken die UNGP’s niet. Als multinationals de fout in gaan – denk aan milieuvervuiling of mensenrechtenschendingen – komen ze daar vaak mee weg. Dit najaar begint de VN echter met de onderhandelingen over een bindend mensenrechtenverdrag, het UN Treaty on Business & Human Rights.
In onze vorige artikelen over dit mensenrechtenverdrag is te lezen hoe Europa er de afgelopen drie jaar alles aan gedaan heeft om het verdragsinitiatief tegen te houden. Vrijwillige richtlijnen zijn voldoende om multinationale ondernemingen te reguleren, houden de Europese Unie en haar zakengemeenschap vol. Het bedrijfsleven lijkt zich op het eerste gezicht nergens druk over te maken. Waarom? We spitten nog eens wat dieper in de bureaucratische realiteit van de Europese Unie.
Risicosectoren
Veel van de grote Nederlandse bedrijven hebben directe of indirecte links met risicovolle productieketens, zijn actief in ontwikkelingslanden met slecht ontwikkelde rechtssystemen of zijn zelf wel eens in opspraak geraakt vanwege vermeende mensenrechtenschendingen of milieuvervuiling. De risico’s zijn vooral groot voor bedrijven in de productieketens landbouw, kleding en mijnbouw. Dat concludeert het nieuwe onderzoeksinstituut Corporate Human Rights Benchmark (CHRB) in zijn eerste jaarlijkse rapport. Sinds begin 2017 monitort CHRB, dat onder meer gefinancierd wordt door de Nederlandse, Britse en Zwitserse overheid, de honderd grootste bedrijven die in die drie risicoketens opereren op hun mensenrechtengedrag. Ook de conclusies van CHRB zijn niet bemoedigend.
Behalve voorlopers als Unilever en Adidas besteden de meeste bedrijven bar weinig aandacht aan mensenrechten in hun bedrijfsvoering, constateren de CHRB-onderzoekers. Dit is de stand van zaken zes jaar na invoering van de vrijwillige mensenrechtenrichtlijnen die we kennen als de Ruggie Principles. Ze werken niet. We vragen de grootste Nederlandse multinationals om hun mening over het op handen zijnde, bindende, VN-mensenrechtenverdrag.
Geen van de benaderde Nederlandse topbedrijven wil reageren. Ook LyondellBasell en het wereldwijd opererende havenbedrijf Boskalis reageren niet op verzoeken om commentaar. Unilever laat weten zich op de vlakte te willen houden over de ontwikkelingen, ING-woordvoerder Carolien van der Giessen schrijft in een e-mail dat het te ‘prematuur is om hier nu al commentaar op te geven’ en ook Shell laat in een telefonische reactie weten gezien het ‘prille stadium van het verdrag’ niks kwijt te willen. Zelfs de op Europees niveau zeer invloedrijke lobbyorganisatie voor de voedselindustrie FoodDrinkEurope laat weten het verdrag niet te volgen en er geen mening over te hebben.
‘Tegenslag’
Dat verklaart misschien waarom het zo stil is in Brussel, maar curieus blijft het wel. Dat het bedrijfsleven zich ogenschijnlijk op de vlakte houdt, betekent echter niet dat er geen invloed wordt uitgeoefend. Het doorlezen van allerlei vergadernotulen, positiedocumenten en brieven laat op het tweede gezicht een ander beeld zien.
Twee van machtigste organisaties in het Brusselse multiversum zijn de International Organisation of Employers (IOE) en de International Chamber of Commerce (ICC). Als het voorstel van Ecuador voor het bindende mensenrechtenverdrag in 2014 bij de VN ter tafel komt, keren beide clubs keren zich er vrijwel meteen tegen. IOE laat in een brief weten het verdragsvoorstel te betreuren en ziet er zelfs een ‘tegenslag’ in voor mensenrechten wereldwijd. De meeste grote Nederlandse ondernemingen die zich verder van commentaar wensen te onthouden, zijn lid van ICC, de internationale kamer van koophandel. Ook die keert zich expliciet tegen een bindend VN-Mensenrechtenverdrag. Op 29 september 2016 doet dit lobbyzwaargewicht een brief de deur uit aan verschillende Europese instituties om te benadrukken dat nieuwe ‘aansprakelijkheden voor bedrijven voor sociale standaarden in mondiale productieketens’ ongewenst zijn. De verantwoordelijkheid voor het tegengaan van mensenrechtenschendingen ligt bij overheden in productielanden en niet bij bedrijven, herhaalt ICC: ‘In veel landen doen regeringen niet wat ze zouden moeten doen als het gaat om het garanderen van toegang tot recht en respect voor de rechtsstaat’.
VN-waarnemer
Daar houdt de invloed niet op. Tot onvrede van veel ngo’s is de machtige ICC per 1 januari 2017 als waarnemer toegetreden tot de Algemene Vergadering van de VN – een status die tot dan toe was voorbehouden aan intergouvernementele organisaties als het Rode Kruis. “Wij zijn de allereerste bedrijfsorganisatie ooit met VN-waarnemersstatus en kunnen nu namens het internationale bedrijfsleven bijdragen aan het werk dat de VN doet”, laat secretaris-generaal Mathieu Maes van het Belgische ICC-kantoor niet zonder trots weten. “Bedrijven spelen een belangrijke rol in duurzame ontwikkeling. Zeker nu allerlei populistische en protectionistische krachten een halt toegeroepen moet worden, is een krachtige stem van de internationale zakengemeenschap extra belangrijk.”
In de praktijk blijkt het internationale bedrijfsleven er vooral op gebrand bindende internationale regelgeving voor bedrijven te dwarsbomen. Al vanaf de eerste keer dat zulke regelgeving in 2004 binnen de VN op tafel kwam, is er sprake geweest van ‘hartstochtelijk verzet’ door bedrijven, zo blijkt uit een voortgangsdocument van de VN. Tegenstand die aanhield tot het najaar van 2016 – toen de voorbereidende werkgroep voor het aankomende VN-Mensenrechtenverdrag volgens notulen kon rekenen op ‘sterk verzet vanuit het bedrijfsleven’. Dat bedrijfsleven spreekt dus hier vooral via het ICC. En volgens die organisatie zijn bindende regels volstrekt overbodig om internationale ondernemingen te reguleren, reageert Maes: “Veel van onze leden hebben inmiddels zelf actie ondernomen tegen mensenrechtenschendingen. Als we van bedrijven verwachten dat ze structureel verantwoordelijkheid nemen, is het primair van belang dat regeringen zonder verdere vertraging eerst hún verplichtingen nakomen.”
Groene Kaart
Vrijwillige richtlijnen zijn voldoende, een bindend verdrag is ongewenst en overheden in ontwikkelingslanden moeten eerst zelf orde op zaken stellen voor er naar het internationale bedrijfsleven gekeken wordt – het zijn allemaal standpunten die één op één gehuldigd worden door een Europese politieke kaste die als automatisch de agenda van haar grootste multinationals lijkt over te nemen. Toch is er hoop.
In Frankrijk zijn enkele oppositiepartijen het ontwijkgedrag van de Europese politiek helemaal zat. Onder aanvoering van parlementslid Danielle Auroi diende de Franse Groupe Écologiste een wetsvoorstel in. Auroi wil in Frankrijk gevestigde internationale ondernemingen verplichten een actieplan op te stellen met daarin concrete maatregelen om mensenrechtenschendingen in de toeleveringsketen tegen te gaan. Niet nakomen van die afspraken kan tientallen miljoenen euro’s aan boetes gaan kosten.
Ondanks de nodige politieke wrijving wist Auroi haar Duty of Care Law begin 2017 door de Assemblée Nationale te loodsen. Het Franse parlement vreest echter ook dat bedrijvigheid het land zal verlaten als gevolg van de nieuwe wet. Om dat te voorkomen probeert men de wet voor heel Europa te laten gelden. Daarom diende Auroi mei 2016 een Groene Kaart in bij de Europese Commissie in Brussel. Groene Kaarten zijn sinds 2014 nieuw in de Europese politiek. Ze geven nationale parlementen de mogelijkheid om wetsvoorstellen in te dienen – een recht dat tot dan toe exclusief bij de Europese Commissie lag.
Zeven parlementen, waaronder het Nederlandse, ondersteunen de Franse Groene Kaart. De Europese Commissie ziet echter niets in de plannen en wijst het voorstel af. ‘In het licht van de vele acties die al in gang zijn gezet, is de Commissie niet voornemens om nog meer regels hierover op te stellen’, schrijven Eurocommissaris voor Interne Markt Elżbieta Bieńkowska en vicepresident Frans Timmermans in december 2016 in een brief aan de acht parlementsvoorzitters (waaronder Timmermans’ PvdA-partijgenote Khadija Arib). ‘Wij monitoren echter zorgvuldig en in nauwe samenwerking met de belangrijkste betrokkenen, hoe de situatie binnen de lidstaten en in internationale organen zich ontwikkelt.’
Handelsobstakel
Uitvinden waar binnen de Commissie dat besluit precies genomen is, blijkt geen sinecure. Na een lange middag koffiedrinken aan het Schumanplein, mails sturen en voicemails volspreken, volgt er uiteindelijk een telefoontje van de Europese Commissie. “Formeel bestaat er geen besluitvormingsproces voor het indienen van een Groene Kaart door lidstaten”, weegt woordvoerder Kasia Kolanko haar woorden zorgvuldig. “De Europese Commissie verwelkomt constructieve initiatieven van lidstaten altijd. Voor nu is het echter onze strategie om te focussen op de mensenrechtenregels die al op tafel liggen. Dat heb je ook in de brief van beide Eurocommissarissen kunnen lezen. Europa doet al hartstikke veel op dit gebied. Meer kan ik je helaas niet vertellen over de precieze besluitvorming en de redenen om deze Groene Kaart af te wijzen.”
Het gemak waarmee de Europese Commissie de Groene Kaart van Auroi afwijst is exemplarisch voor de manier waarop mensenrechten in de Europese politiek structureel het onderspit delven tegenover handelsbelangen en een interne markt die voor velen in Brussel is verworden tot de alfa en omega van het Europese project, meent Jérôme Chaplier van de European Coalition for Corporate Justice. Hij moet lachen om de kafkaëske bureaurealiteit van de Europese Commissie: “Ze weten zelf niet eens waar de beslissing genomen is om dit initiatief af te schieten. Dat zegt toch eigenlijk al genoeg over hoe belangrijk ze het vinden?”
Ook binnen de VN probeert Europa tot het bittere einde bedrijfsbelangen zeker te stellen. Een treffend voorbeeld komt van een instituut waar we niet geheel toevallig in het vorige stuk al kennis mee maakten: de Europese buitendienst EEAS, die zich neutraal hoort op te stellen. In oktober 2016, als de start van onderhandelingen voor het verdrag onvermijdelijk is, blijft een EEAS-beleidsmedewerker er in een e-mail, aan met zwarte inkt uitgevlakte ontvangers, nog op hameren dat ‘all stakeholders, including business’ betrokken zouden moeten worden bij het nieuwe verdrag.
Interne markt
Toch is het een hoopgevend signaal dat de onderhandelingen voor het nieuwe VN-Mensenrechtenverdrag ondanks alle tegenstand vanuit bedrijfsleven en Europese politiek gewoon van start gaan, meent Chaplier. “Er zijn meer actoren dan alleen multinationals die invloed uitoefenen op Brusselse beleidsmakers. Vakbonden oefenen druk uit en ook tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016 is er meer aandacht gekomen voor mensenrechten.”
Paradoxaal genoeg biedt juist de Europese interne markt belangrijke kansen voor mensenrechten, vertelt hij opgewekt. “Op dit moment is de relevantie van mensenrechten voor de Commissie laag in relatie tot handelsbelangen. Maar als ze zien dat Franse bedrijven opeens aan andere regels moeten voldoen vanwege die Duty of Care Law, en dat de interne markt daardoor in gevaar komt, verwacht ik snel meer actie. Sterker, nu de onderhandelingen voor dit nieuwe VN-Mensenrechtenverdrag van start gaan, zullen ze wel in beweging móeten komen.”
Geef een reactie