Bij rewilding trekken beheerders zich terug, zodat de natuur zichzelf kan herstellen. De methode is razend populair, maar of het werkt is wetenschappelijk nauwelijks bewezen. Daar moet verandering in komen, vindt Liesbeth Bakker.
Het biedt een radicaal andere kijk op natuurbescherming. Bij rewilding trekken natuurbeheerders zich terug en laten ze natuurlijke processen hun gang gaan, in de hoop op die manier ecosystemen en gedegradeerd landschap te herstellen. “In Nederland wordt er met het programma Ruimte voor de Rivier eigenlijk al sinds de jaren negentig geëxperimenteerd met rewilding,” zegt professor Liesbeth Bakker. “We noemden het toen alleen nog niet zo en de ecologische effecten zijn nauwelijks wetenschappelijk gedocumenteerd.” Bakker werd onlangs aangesteld als buitengewoon hoogleraar Rewilding Ecology aan de Universiteit Wageningen.
Op wiens initiatief is de leerstoel Rewilding Ecology gecreëerd?
“Het idee komt uit de koker van Rewilding Europe, een milieuorganisatie die op tien plekken in Europa werkt aan grootschalig landschapsherstel door middel van rewilding. Zij constateren dat hun methode steeds meer in de praktijk wordt toegepast, maar dat de wetenschap achterloopt: er zijn nauwelijks studies over rewilding en de wetenschappelijke publicaties die er wel zijn, zijn voornamelijk ‘opinion papers’. Dat zijn dus meningen, geen onderzoek.”
En die meningen bevallen Rewilding Europe niet, begrijp ik?
“Nou, zij vinden vooral dat het tijd wordt dat er meer feiten op tafel komen over rewilding. De ecologische effecten zijn nooit wetenschappelijk gedocumenteerd. Daarom pleiten ze voor meer onderzoek.”
Welke kritiek is er op rewilding vanuit de wetenschap?
“De voornaamste kritiek op rewilding is dat de uitkomst onzeker is. Critici grijpen naar het voorzorgsprincipe: omdat je niet weet wat het oplevert, moeten we er maar beter helemaal niet aan beginnen. Totale onzin, vind ik. Natuurlijk weten we niet precies hoe natuurlijk processen zich voltrekken als we stoppen met het ingrijpen van de mens in het landschap. Dat moeten we nu juist gaan onderzoeken.”
Hoe verklaart u de weerstand tegen rewilding?
“Veel natuurbeschermers zijn bang om nog meer soorten te verliezen. Dat begrijp ik heel goed, die zorgen deel ik. Maar ondanks alle inspanningen voor het behoud van natuurgebieden en de bescherming van soorten, holt de biodiversiteit achteruit. Beheerders , kampen met externe factoren, zoals stikstofneerslag en wateronttrekking. Daar valt nauwelijks tegenop te beheren.”
Dus natuurbeheer heeft geen zin?
“Veel natuurbeheerders doen belangrijk werk. Als je nu bijvoorbeeld nesten beschermt van weidevogels, hoef je daar natuurlijk niet mee te stoppen. Sommige natuurbeheerders zien rewilding als een bedreiging voor hun werk. Dat is het niet: de biodiversiteitscrisis is, helaas, zo groot dat we allemaal nodig zijn.
Hoe groot is de kans dat we inderdaad nog meer soorten verliezen wanneer we rewilding massaal gaan toepassen?
“Het is vrijwel zeker dat we soorten zullen verliezen, maar daarvoor zullen we ook allerlei soorten terugkrijgen. Dat maakt rewilding zo’n aantrekkelijk perspectief: in plaats van voortdurend vechten tegen het verlies van soorten, biedt rewilding de mogelijkheid om weer allerlei soorten spontaan terug te krijgen. Neem de Markerwadden, waarbij ik nauw betrokken ben. Dat is strikt genomen geen rewilding project – die eilanden in het Markermeer zijn immers kunstmatig opgespoten –, maar er zit wel een rewilding-element in. Er zijn allerlei overgangszones tussen land en water aangelegd , ideaal voor veel soorten die in delta’s leven. De bedoeling is dat er zo een vis- en vogelparadijs ontstaat.”
En, lukt dat?
“Voorlopig zijn de resultaten heel positief. De eilanden hebben een enorme impuls gegeven aan het aantal insecten, dansmuggen met name. Als larven vormen zij onder water een voedingsbron voor vis en als mug vallen ze boven water ten prooi aan vogels. Oeverzwaluwen zijn er dol op. De Markerwadden vormen nu een rijk gevulde eettafel. De visstand is er goed en daar profiteren vogels van, en de vissers natuurlijk. Ook treden leuke verrassingen op, vorig jaar broedde er voor het eerst in Nederland een ijseend en nu broedt er een lachstern, voor het eerst sinds 1958!”
Worden de Markerwadden beheerd?
“Het is de bedoeling dat we de natuurlijke processen hun werk laten doen, dus dat het gebied niet actief beheerd wordt, maar Natuurmonumenten worstelt nu toch met die vraag. Inmiddels broeden er namelijk een aantal zeldzame pioniersoorten die op de Nederlands Rode Lijst van broedvogels staan, zoals strandplevieren en dwergsterns en nu dan zelfs de lachstern. En in de ondiepe basins wordt het water in het voorjaar opgezet, waar honderden kluten komen foerageren. Terwijl we het nu zouden moeten loslaten, komt er een oude reflex boven, de wens om te behouden.”
Met het risico dat die strandplevieren, dwergsterns en de kluten weer verdwijnen?
“Klopt, die kans is ook vrij groot. Ecosystemen zijn van nature dynamisch, de vegetatie en de populatie ontwikkelen zich voortdurend. Daardoor zijn de omstandigheden in een bepaalde fase geschikt voor bepaalde soorten en in een andere fase geschikt voor andere soorten. In de ecologie noemen we dat successie. We moeten kijken naar het grotere systeem, breder dan alleen de Markerwadden, naar andere plekken waar deze vogels dan weer naartoe kunnen. Voor vogels hoeft dat trouwens niet eens dichtbij te zijn.”
Waar gaat u zich, behalve de Markerwadden, als buitengewoon hoogleraar op richten?
“De kennis over rewilding is nu voornamelijk gebaseerd op ervaringen van mensen uit de praktijk. Ik ben benieuwd hoe goed hun resultaten gedocumenteerd zijn, of we daar als onderzoekers iets mee kunnen om tot betrouwbare cijfers te komen. Daarnaast wil ik een Europees netwerk van wetenschappers opzetten waarin we samen kunnen optrekken en kennis over rewilding kunnen uitwisselen. En we betrekken natuurlijk masterstudenten van Wageningen bij het onderzoek naar rewilding. Studenten zijn razend enthousiast, ik krijg zo’n vijf verzoeken per week.”
Het idee voor deze leerstoel komt van Rewilding Europe en zij betalen ook mee aan uw onderzoek. Kunt u onafhankelijk blijven?
“Absoluut. Rewilding Europe draagt jaarlijks 10.000 euro bij, zodat ik rewilding gebieden kan bezoeken door heel Europa en een academisch netwerk kan opbouwen op dit terrein. Verder wordt mijn positie betaald door het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) waar ik in dienst ben en blijf. Zij lenen me als het ware een dag in de week uit aan de Universiteit Wageningen om deze buitengewone leerstoel in te vullen. Wageningen huisvest de leerstoel. Ik ga dus niet met flyers van Rewilding Europe rondlopen, ik behoud mijn academische onafhankelijkheid. Het is juist de bedoeling om elkaar te versterken en met deze leerstoel een brug te slaan tussen wetenschap en praktijk door het uitwisselen en ontwikkelen van kennis, methoden en resultaten.”
Gerrit Jan Makaske zegt
Rewilding is op zich interessant bijvoorbeeld in het gebied De Markerwadden maar werkt het ook in mijn omgeving waar de de braak, de berk en de brandnetel in opmars zijn en niet zo’n klein beetje ook?
Jurgen zegt
Ik ben geen ecoloog, maar het gaat hier om grootschalig landschapsherstel, dus niet om het plantsoen of recreatieterrein om de hoek. Op kleine schaal is geen sprake van wezenlijke, op zichzelf staande ecosystemen en heb je ook te maken met functies van openbaar groen en landschap die niet primair “natuur” betreffen. Daar zul je dus vaak menselijk ingrijpen blijven houden, hoewel het principe van zo min mogelijk actief beheren daar denk ik ook vaak heel goed mogelijk is.