Op veen is het lastig gewassen kweken, daarom worden veengebieden drooggepompt. Maar dat is een ramp voor het klimaat. De oplossing: paludicultuur, een duurzaam soort natte landbouw op veen. Geen gras en kuilmais, maar veenmos, lisdodde en waterbuffels.
De tafel van Christian Fritz, onderzoeker bij de Radboud Universiteit in Nijmegen, ligt vol voorbeeldproducten uit de paludicultuur. Een zak veevoer, isolatiemateriaal en een bouwplaat: allemaal gemaakt van lisdodde. “Heel sterk spul, brandwerend en van nature schimmelwerend door de natuurlijke afweer van de plant. Lisdodde legt langdurig koolstof vast en vervangt bijvoorbeeld platen van piepschuim, rockwool en houtvezel, die bij de productie veel energie kosten. Dat is een van de voordelen van paludicultuur. Je kunt van de gewassen heel duurzame biobased producten maken”, legt Fritz uit. “En je kunt ze ook nog eten, veel mensen weten dat niet. Maar sommige bekende koks hebben lisdoddescheuten op het menu staan.”
Lisdodde – met zijn kenmerkende bruine pluimen, de ‘sigaren’ – kennen we vooral van slootkanten en natte natuurgebieden. Maar in de zogenoemde paludicultuur is het een veelbelovend nieuw gewas, net als veenmos. Paludicultuur is een specifieke vorm van duurzame natte landbouw op veen, gericht op het behoud van veengebieden.
Ontwateren
Veen ontstaat doordat veenmos en andere vegetatie na afsterven achterblijft in een natte bodem. Door de natte omstandigheden vergaan deze plantenresten niet, maar worden zij samengedrukt door de nieuwe laag levend veenmos die er weer bovenop groeit. Zo ontstaat laag voor laag een dikke veenbodem. Veel van die gebieden worden nu echter voor de landbouw en veehouderij ontwaterd, om specifiek te zijn, doorgaans voor maïs en als akkers voor de melkveehouderij. De bovenste laag komt in contact met zuurstof en vergaat alsnog. De bodem zakt in, waardoor het veen telkens nog iets verder ontwaterd moet worden. En zo verdwijnt iedere keer de in de planten opgeslagen koolstof als CO2 in de lucht. “Een hectare veen stoot per jaar meer uit dan 146 duizend kilometer rijden in een middenklasse auto”, verduidelijkt Fritz. “En het zakken van de bodem veroorzaakt schade aan infrastructuur en waterkeringen, en verhoogt de kans op overstromingen. De kosten en potentiële schade staan gewoon niet in verhouding tot de marginale winst die boeren op ontwaterd veen nu oplevert.”
Duurzame landbouw
Met paludicultuur hoeft dat niet meer. Deze natte landbouw zorgt ervoor dat het veen kan blijven bestaan en dat voor droge periodes water kan worden opgeslagen. Daarnaast brengt paludicultuur de kringloop van een boerenbedrijf weer in balans: lisdodde, riet en andere paludicultuurgewassen nemen efficiënt fosfor op. En ze verwijderen stikstof uit het oppervlaktewater, zodat het water wordt beschermd.
Fritz kwam tijdens zijn studie in aanraking met het concept paludicultuur, dat aan de universiteit van Greifswald werd ontwikkeld. Hij onderzocht er de mogelijkheid van veehouderij met behoud van het drassige veen met waterbuffels, ook een vorm van paludicultuur. “Maar niet alle natte landbouw is paludicultuur”, benadrukt Fritz, die nu vanuit Nijmegen onderzoek doet naar de mogelijkheden van paludicultuur in Nederland. “Het is een duurzame vorm van landgebruik. Het moet echt gaan om het vasthouden van koolstof in veenbodems en het voorkomen van het vrijkomen van broeikasgassen. Rijstteelt is bijvoorbeeld geen paludicultuur. Daarbij wordt regelmatig geploegd, er worden pesticiden gebruikt en er komt veel lachgas vrij uit bemesting. Er wordt heel veel gedaan om een optimale opbrengst te verkrijgen. Als je dat allemaal bij elkaar optelt, leidt het tot klimaatschade.”
Gewassen die wel passen in paludicultuur, zijn – naast lisdodde – riet, zonnedauw, kroosvaren en veenmos. Veenmos wordt onder andere gebruikt in de bloemsierkunst, maar het is vooral een essentieel ingrediënt voor potgrond. Nu wordt dit vaak weggegraven uit veengebieden in Duitsland of de Baltische staten, met grote schade aan de natuur. Er zijn wel alternatieven, maar nog geen goede. “Potgrond, daar moet toch echt veenmos in, zelfs zo’n 75 tot 90 procent”, zegt Fritz. “Maar die kunnen we niet blijven afgraven.” Met paludicultuur kun je echter vers veenmos produceren, voor duurzame potgrond. “In Engeland wordt vanaf 2019 geen ‘fossiele’ veenpotgrond meer toegestaan voor de particuliere markt, en andere landen zullen volgen. Dat betekent dat er markt komt voor de teelt van vers veenmos. Dat is nu al zo rendabel dat grote partijen zich er tegenaan gaan bemoeien. In Duitsland zijn al tientallen hectaren ingericht.”
Regelgeving
Maar die omschakeling gaat niet zo makkelijk, weet de in Duitsland woonachtige Nederlander Aldert van Weeren. “Ik woon zelf in de Eiffel. Vanuit een tweede huis in het noordoosten van Duitsland wilde ik natuurgroepsreisjes gaan organiseren voor Nederlandse groepen. Dan is het wel zo leuk als je zo’n huis milieuvriendelijk isoleert, met natuurlijke materialen. Ik hoorde van een bedrijf dat 15 jaar geleden al isolatiemateriaal van lisdodde had ontwikkeld, maar zij bleken het niet te produceren – bij gebrek aan lisdodde. Ik dacht: dat kan toch niet waar zijn? Het huis dat ik wilde restaureren staat in een veenherstelproject te midden van meer dan honderd hectare lisdodde. En dan zou er geen lisdodde zijn om te gebruiken voor isolatie?”
Van Weeren verdiepte zich in de mogelijkheden en onmogelijkheden van lisdodde en kwam in aanraking met paludicultuur. Uiteindelijk besloot hij het op eigen houtje te gaan telen. “Ik vond iemand die de lisdodde kan verwerken tot spouwmuurisolatie en iemand die er constructiemateriaal van kan maken. Toen wilde ik een stuk van honderd vierkante meter maaien, maar dat mocht niet: volgens de federale natuurbeschermingswet was dit een biotoop. Ik had dus een vergunning nodig om op mijn eigen land te mogen maaien. Als je boeren zo aan de ketting legt, gaat het natuurlijk nooit wat worden met de paludicultuur.”
Nu beheert Van Weeren acht hectare lisdodde en is hij bezig met de verdere keten. Hij verwacht niet dat andere boeren hem snel zullen volgen. “Iedereen wacht af, vanwege de premie die elke boer nu gewoon per hectare krijgt. Die krijg je niet als je lisdodde teelt, want dat is volgens de huidige EU-landbouwregels geen landbouwgewas, maar onkruid. Dus niemand durft om te schakelen. Melkveehouders, bijvoorbeeld, bestáán dankzij die premie. Als die weg zou vallen, zou de melkveehouder meteen ophouden, want dan levert zijn bedrijf geen geld meer op.” Zonder het bestaan van landbouwsubsidie zouden boeren de overstap wél maken, denkt Van Weeren. “Ik ben ervan overtuigd dat zonder die premie paludicultuur een winstgevender business is dan melkveehouderij. Dat wil ik met mijn bedrijf laten zien, maar het kost ontzettend veel energie.”
Pilots
Voor Nederland is paludicultuur eigenlijk helemaal niet nieuw. Daarom ziet Fritz genoeg kansen om het te herintroduceren. “Nederland heeft wat dat betreft een rijke historie. Denk aan de rietteelt in De Wieden en in plassen in de westelijke veenweide. Of aan het verzamelen van levend veenmos voor orchideeën, wat tot in de jaren ’80 nog gebeurde.” De universiteit is betrokken bij een pilotproject om voor dit soort doeleinden veenmos te laten ontwikkelen op plekken waar eerder koeien liepen of mais verbouwd werd. “In het project ‘Omhoog met het veen’ in Noord-Holland is aangetoond dat veenmos weer kan groeien op voormalige landbouwgronden, als er voldoende schoon en niet te zuur water aanwezig is.”
In de afgelopen twee jaar zijn er voorzichtig meerdere pilotprojecten met paludicultuurgewassen gestart, met het doel de meerwaarde voor bedrijf en bodem te verkennen. De pilots verschillen in grootte en ambities. De meeste beslaan een halve tot twee hectare grond, waar riet, lisdodde, wilg, veenmos en kroosvaren worden gekweekt.
Een aantal projecten is uitgevoerd in en rond natuurterreinen. Iemand die het laatste jaar binnen de sector van bosbouw en natuurbeheer als ambassadeur van paludicultuur optreedt, is André Jansen, tegenwoordig werkzaam bij de Stichting Bargerveen. Tijdens een sabbatical liep hij anderhalve maand mee aan de universiteit van Greifswald. “Gezien de klimaatverandering en het vrijkomen van broeikasgassen in Nederland, wilde ik me daarin verdiepen. Vanuit de Bosgroepen adviseer ik particuliere natuurbeheerders, Staatsbosbeheer en het Nationaal Park de Hoge Veluwe. Ik denk dat zij veel met paludicultuur kunnen, ook op het gebied van bosbouw. De bosbouw in Nederland is ook gebaseerd op ontwateren, van oudsher werden al rabatten gegraven om het water in te laten weglopen. Ook daardoor verteert er organisch materiaal in de bodem, met CO2-uitstoot als gevolg. Als je kiest voor soorten die beter tegen water kunnen, zoals zwarte els, kun je juist weer opstapeling van organisch materiaal krijgen.”
Wegrotten
In Duitsland zag Jansen inspirerende voorbeelden van paludicultuur, zoals stadsverwarming in oude Oostblokflats met biomassa uit de paludicultuur. Maar hij zag ook hoe potentiële mogelijkheden voor paludicultuur worden verspild. “In Noord-Duitsland zijn uitgestrekte natte landbouwgebieden waar eens per jaar wordt gemaaid. Het hooi wordt van het land gehaald en langs de weg gezet, de boeren krijgen hun landbouwsubsidie en verder gebeurt er niets. Dat hooi rot daar vaak gewoon weg. Dan kun je daar beter duurzame producten van gemaakt worden die langdurig CO2 vasthouden.”
Maar ook hij ziet, net als Van Weeren, de situatie niet snel veranderen. Vooral niet in Nederland. “Het verschil met de genoemde gebieden in Duitsland is dat in Nederland al het land heel productief is, en daarmee heel duur. Daarom is het ongelofelijk moeilijk om de overstap te maken naar paludicultuur. Een boer speelt liever op safe. Je weet wat je hebt, waar je je melk kunt afzetten, wat je aan subsidie ontvangt.”
Voorlopig beschouwt Jansen daarom juist terreinen van natuurorganisaties als potentiële proeflocaties. Ook in de hogere delen van Nederland. “Je moet beseffen dat die vroeger ook grotendeels nat waren. Op veel plekken bleef water staan en vond veenvorming plaats. Dat kunnen we op veel plekken weer herstellen, in plaats van water af te voeren. Daarbij denk ik vooral aan bufferzones om de echt kwetsbare hoogveengebieden heen, zoals rond De Peel, het Bargerveen en Fochteloërveen.”
Toekomst
Uiteindelijk gaat paludicultuur toch een vaste plek krijgen in de veenweiden, denkt Fritz. “Daar zijn lagere CO2-emissies, gezond bodembeheer, schoon water en waterveiligheid op een gegeven moment hard nodig. Op plekken waar risico’s en kosten toenemen, kan paludicultuur al op korte termijn productief landgebruik en maatschappelijke diensten – zoals watervoorziening, veiligheid en klimaat – met elkaar verbinden.”
Grootschalige inzet ziet Fritz voorlopig niet gebeuren, maar dat hoeft wat hem betreft ook niet. “Veenweides zijn altijd maatwerk, paludicultuur is één van de werktuigen die je kunt gebruiken. Of dat op een gegeven moment op grote schaal toegepast gaat worden, is een kwestie van omstandigheden. Hoeveel wateroverlast krijgen we? Hoe hoog wordt de prijs van de CO2 die we uitstoten? We nemen nu alle maatregelen die goedkoop zijn. Maar daar zijn we een keer mee klaar. Op een gegeven moment gaat de laatste steenkolencentrale uit, is alle energie duurzaam, en rijden alle auto’s met een lage co2-uitstoot. Dan komen de maatregelen die nog veel duurder zijn aan bod. En twintig jaar onderzoek naar mogelijkheden om via landgebruik langdurig CO2 vast te leggen, heeft maar twee opties opgeleverd: bosbouw en paludicultuur.
Anke Korteweg zegt
Met heel veel plezier je artikel gelezen. Er was mij iets bijgebleven over het herstel van het veen in een stukje natuurgebied in N.H. en ik had mij vaak afgevraagd, wat er met die resultaten zou zijn gebeurd. Ook begreep ik enige tijd geleden dat het GFT afval van de huishoudens in de stad Groningen na vergisting tot een product werd gemaakt dat lucratief in Duitsland werd verkocht als sierplantenpotgrond, ter vervanging van fossiel veenmos uit de Baltische staten. Zo kan men daar misschien ook eens aan natuurherstel gaan denken, tevens voor ons aller klimaat.
Het viel mij op dat wij, na twintig jaar onderzoek, voor ‘klimaatwinst’ vooralsnog alleen op natte bosbouw en paludicultuur mogen rekenen. Aangenomen, dat het er dan vaak om zal gaan, dat men zich tegen spontane overstromingen wil beschermen, zal er hier wellicht over die uitkomsten met onze hoogste bestuurder van het dijkwezen zijn gesproken. Bij een voortvarende aanpak van bos- en landbouwbeleid zou dan sprake kunnen zijn zijn van een realistische spreiding van verantwoordelijkheden.
Daarvoor wordt het echter steeds belangrijker dat de fysieke werkelijkheid waar het hier om gaat een begrijpelijke en ‘down-to-earth’ vertolking krijgt.
Ik hoop er nog veel te mogen lezen!