De verwarming van gebouwen neemt een grote hap uit het totale energieverbruik in Europa. De Europese Commissie stelde daarom in 2002 een richtlijn op die de lidstaten verplicht om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren. Verplichte investeringen leveren helaas niet altijd het gewenste resultaat, omdat mensen die in een slecht geïsoleerd huis wonen zuiniger omgaan met energie. Maar daar houden de cijfers geen rekening mee.
De binnentemperatuur in Nederlandse woningen – gemeten over alle ruimtes – bedraagt gemiddeld 18 graden. Althans, dat is waarop het Nederlandse (en Europese) beleid voor energie-efficiënte woningen is gebaseerd. In werkelijkheid ligt de binnentemperatuur echter een stuk lager, zo blijkt uit vergelijkingen tussen het voorspelde en werkelijke energieverbruik in woningen. Zuinige huishoudens worden zo gedwongen tot onrendabele en onduurzame investeringen.
Onderzoek laat zien dat het gemiddelde gemeten verbruik voor alle woningen samen ongeveer 30 procent lager ligt dan het berekende energieverbruik. Bovendien wordt dit verschil groter naarmate de woning minder efficiënt is – in de meest inefficiënte woningen ligt het werkelijke verbruik 60 procent lager dan het voorspelde verbruik. Bij de meest efficiënte woningen zien we een omgekeerd effect: daar ligt het werkelijke energieverbruik ongeveer 30 procent hoger dan het voorspelde energieverbruik.
Warmwaterkruiken
Hoe komt dat? In werkelijkheid verwarmen veel Nederlanders niet heel hun woning. Slaapkamers worden bijvoorbeeld zelden verwarmd, of tot minder hoge temperaturen. Dat is zeker zo in slecht geïsoleerde woningen met alleen maar een gaskachel in de woonkamer. Dat wil niet zeggen dat deze mensen het allemaal koud hebben: ze houden zich op andere manieren warm, bijvoorbeeld door zich beter te kleden of door het gebruik van dekens of warmwaterkruiken. In goed geïsoleerde woningen met centrale verwarming gebeurt dan weer het omgekeerde: mensen zijn geneigd om meer ruimtes te verwarmen en minder kleding te dragen, waardoor de temperatuur hoger ligt dan 18 graden.
Dit aanzienlijke verschil tussen voorspeld en gemeten energieverbruik (of tussen voorspelde en gemeten binnentemperatuur) heeft belangrijke gevolgen. De potentiële energiebesparing van thermische isolatie, twee-, drie- of vierdubbele beglazing, efficiënte verwarmingsketels en mechanische ventilatiesystemen, wordt immers op het theoretische energieverbruik berekend. Aangezien het werkelijke energieverbruik 30 procent lager ligt dan het theoretische energieverbruik, wordt dus ook de energiebesparing met 30 procent overschat.
Onrendabele investeringen
Dat betekent dat vooral de bezitters van minder energie-efficiënte woningen tot onrendabele investeringen kunnen worden verplicht. Ook de economische terugverdientijd wordt immers op het voorspelde energieverbruik gebaseerd. Als het werkelijke verbruik lager ligt, dan wordt de economische terugverdientijd langer. Hetzelfde geldt voor de energetische terugverdientijd: de productie, het transport en de installatie van thermische isolatie of efficiënte verwarmingsketels moet ook mee in rekening worden gebracht.
In inefficiënte woningen kunnen het economische en energetische rendement negatief worden, wat betekent dat bijvoorbeeld het installeren van isolatie meer geld en energie kost dan het bespaart. Nochtans ligt de oplossing voor de hand: het beleid moet rekening houden met het werkelijke energieverbruik, niet met het voorspelde energieverbruik, zodat thermische renovaties alleen maar worden uitgevoerd als ze effectief geld en energie besparen.
roland zegt
@: “De potentiële energiebesparing van thermische isolatie, twee-, drie- of vierdubbele beglazing, efficiënte verwarmingsketels en mechanische ventilatiesystemen, wordt immers op het theoretische energieverbruik berekend”
– Vierdubbele beglazing is nog theoretisch!
Zeker zo belangrijk zijn de grote verschillen tussen gelijkwaardige huizen en slecht werkende systemen. Toch is de energiewinst bij gebouwverwarming over de laatste tientallen jaren aanzienlijk, maar vooral het steven naar “energieneutraal” bij bestaande huizen schiet het doel voorbij en kan averechts werken. Het beleid moet meer nadruk krijgen op werkelijke winst in energiebesparing.
Het werkelijke verbruik hangt af van het bewonersgedrag en bewoners willen wel eens verhuizen.
Anke Korteweg zegt
‘Efficiente huizen, inefficiente investeringen’:
In het beschreven onderzoek miste ik een zeer wel mogelijke oorzaak van het relatief lage brandstofverbruik van de bewoners van energie-inefficiënte woningen: een gemiddeld laag inkomen. Evenzo zou het relatief zeer hoge energieverbruik bij de meest energie-efficiënte woningen in belangrijke mate een gevolg kunnen zijn van de gemiddeld (veel) hogere inkomens van de bewoners hiervan.
Ook in andere opzichten mis ik in dit onderzoek de bewoner als (centrale) factor.
Slecht geïsoleerde huizen betekent vaak minder gezondheid en woongenot. De woningen zijn dan vochtig, er is schimmel en tocht. Dat zou voldoende moeten zijn om ze ook zonder klimaatbeleid energie-efficiënter te (helpen) maken.
In bepaalde gevallen zal een bewoner op kortere termijn ook meer geholpen kunnen zijn met een subsidie voor bijvoorbeeld een goede tegelkachel, waarin industriëel houtafval zuinig en milieuvriendelijk kan worden gestookt. De stalingswarmte hiervan doet de kieren vergeten.
kris de decker zegt
@ Anke
Het verschil in inkomen speelt zeker mee, maar de onderzoeken waarop de column is gebaseerd laten zien dat er meer aan de hand is. Ook mensen met een hoog inkomen stoken lang niet altijd de hele woning op tot 20 graden of meer.