In zijn boek Groene Herfst maakt socioloog en milieukundige Egbert Tellegen de balans op van een halve eeuw milieubeweging. Tijdens het schrijven werd hij steeds ongeruster. “We hebben ons in slaap laten sussen.”
“Hebben jullie nou echt geen Nederlandse naam kunnen vinden voor het magazine van Milieudefensie?”, zegt Egbert Tellegen wanneer hij mij binnen laat in zijn recent verbouwde woning in de oude kern van het inmiddels door Amsterdam opgeslokte dorpje Sloten. “Altijd maar weer dat Engels. Ik begrijp het niet.”
Tellegens oprechte verontwaardiging toont aan dat hij nog steeds betrokken is bij de milieuorganisatie waarvan hij van 1973 tot 1976 voorzitter was. Een pionier op milieugebied wil hij niet genoemd worden, maar zowel in zijn werk als daarbuiten heeft het milieu altijd een centrale rol gespeeld. In zijn recent verschenen boek Groene Herfst maakt Tellegen de balans op van een halve eeuw milieubesef. Een overzichtswerk moest het worden om zijn, naar eigen zeggen, altijd wat chaotische gedachten te ordenen. Maar naarmate het boek vorderde, voelde hij zich steeds ongemakkelijker.
Tellegen: “Er is in vijftig jaar ontegenzeggelijk veel bereikt op milieugebied. Het oppervlaktewater is veel schoner, de uitstoot van zwaveldioxide en stikstof is sterk gereduceerd, er wordt geen radio-actief en ander afval zomaar in zee gedumpt, enzovoort. Maar toen ik voor mijn boek op een rij zette hoe het staat met de oceanen, met de biodiversiteit, met de voorraad delfstoffen, dacht ik: het gaat helemaal fout!
Ik vroeg me af of ik en wellicht mijn hele generatie, die aan de wieg stond van het milieubesef, zich niet in slaap heeft laten sukkelen. De tegencultuur die in de jaren zestig tot ontwikkeling kwam, stelde terechte vragen bij de consumptiemaatschappij, bij het voortdurende verlangen naar materiële goederen. Het rapport van de Club van Rome deed de rest. Er was een enorm besef dat het anders moest.”
Ook bij u?
“Ja zeker. Ik sloeg in die tijd uiterst alarmistische taal uit. Revolutie tegen de dood, luidde de titel van de tekst waarmee ik in 1972 het lectoraat in de sociologie aan de Universiteit van Amsterdam aanvaarde. Daarin betoogde ik dat de ecologische crisis alleen kon worden opgelost door de mens te bevrijden uit de ijzeren kooi van de industriële samenleving. Die hield hem gevangen in een vervreemdende logica van productie en consumptie en onderdrukte al zijn andere creatieve vermogens. De reacties waren uiterst fel, ik kreeg vernietigende kritieken. Maar er zaten ruim achthonderd mensen in de zaal om over mijn tekst te debatteren. Dat geeft wel aan hoezeer het milieuprobleem leefde.”
Waardoor is dat verdwenen?
“In mijn boek zegt voormalig PSP-Kamerlid en oud voorzitter van Milieudefensie Bram van der Lek dat de oliecrisis van 1973 roet in het eten gooide. Het milieuprobleem werd opgevat als een probleem van energieschaarste. Daar dacht men aan toen premier Den Uyl riep dat de tijden van vroeger, de overvloedige jaren zestig, nooit meer terug zouden komen. Toen daarna de olieprijzen daalden, verdween het crisisbesef. Ook bij mij. Je houdt het niet vol om in een permanent crisisbesef te leven. Op een gegeven moment ga je toch over tot de orde van de dag. Je werk, je gezin.”
Het milieu is op een groot aantal terreinen schoner of minder vies geworden. Dit noemt u successen op het gebied van milieuhygiëne. Het milieudebat in de jaren zeventig ging echter over veel meer.
“De Club van Rome stelde eigenlijk het kapitalisme ter discussie. Dat zei ze niet letterlijk, maar ze wees er wel op dat de dynamiek van ons economisch systeem tot uitputting van de aarde leidt. Daar moesten grenzen aan worden gesteld. Dit maatschappijkritische besef is uit het milieudebat verdwenen. Daarvoor in de plaats kwam het geloof in een ecologische modernisering. De techniek kon en moest onze problemen oplossen. De Club van Rome geloofde hier absoluut niet in. De industrie evenmin. Ik hoor het Hajo Meyer, nog zeggen: ‘verwacht de oplossing niet van de techniek.’ Meyer was destijds hoofd van het Natuurkundig Laboratorium van Philips, hét technologische centrum van de industrie.”
Toch constateert u dat nieuwe technieken enorm hebben bijgedragen aan het schoner maken van de productie.
“Ja, maar we zijn doorgeslagen in het idee dat technologie alleen de oplossing is. Je ziet het terug in de hype rond cradle to cradle. Het is natuurlijk uitstekend dat je producten zo ontwerpt dat de grondstoffen weer opnieuw gebruikt kunnen worden, zonder kwaliteitsverlies. Maar volgens de pleitbezorgers van dit concept behoren hiermee al die calvinistische verhalen over soberheid eindelijk tot het verleden. We kunnen weer onbeperkt groeien!
Dat is natuurlijk onzin. Onze planeet en de hoeveelheid hulpbronnen en beschikbare landbouwgrond zijn eindig. Het kapitalistische systeem dwingt ons echter om steeds maar meer te consumeren. Terwijl we dat juist steeds meer achterwege moeten laten. We moeten veel dingen, zoals vlees eten, auto rijden en vliegen veel mínder doen, niet méér.
Dat besef zie ik nergens. Ook niet in mijn omgeving, die toch voornamelijk bestaat uit hoog ontwikkelde mensen. Als ik dan zeg dat ik niet meega naar Egypte om de piramides te bezichtigen omdat ik dit jaar al een keer in het vliegtuig heb gezeten, word ik uitgelachen. Want dat vliegtuig vliegt ook wel zonder mij.”
Van het begrip duurzaamheid moet u ook weinig hebben.
Verontwaardigd: “Die verhalen over de duurzame samenleving, wat ze daar over schrijven…”
Wat stoort u daaraan precies?
“Heel veel. Soms wordt ermee bedoeld dat er zorgvuldiger met hulpbronnen om moet worden gegaan. Daarmee heb ik natuurlijk geen problemen Maar al te vaak wordt de noodzaak om zorgvuldig om te springen met de natuur vertaald in een heel conservatieve maatschappijvisie.
Begin jaren zeventig heb ik om deze reden geweigerd mijn steun te betuigen aan de Blauwdruk voor overleven, het oprichtingsmanifest van Milieudefensie. Dit rapport is geschreven door biologen en die meenden met hun kennis van ecosystemen uitspraken te kunnen doen over de maatschappij. Volgens hen werden niet alleen onze ecosystemen verwoest, maar ook onze sociale systemen. Waaraan je dat zag? Prostitutie, drugs, criminaliteit, noem maar op. Maar wat werd beschreven en waarop werd afgegeven waren emancipatieprocessen, op seksueel gebied, op het gebied van drugs. Heel positieve ontwikkelingen. Maar niet in hun ogen, want het doorbrak de stabiliteit van het bestaande sociale systeem.
Die manier van denken zie je steeds weer terugkomen. In de recente duurzaamheidmonitor van het Planbureau voor de Leefomgeving staat dat er er niet alleen een ecologische maar ook een sociale continuïteit nodig is. O ja? Neem kinderarbeid, dat is een heel continu sociaal patroon. Heel duurzaam dus. Maar dat wil je juist doorbreken! Naast sociale cohesie zijn er namelijk ook hele andere dingen in de maatschappij belangrijk, zoals individuele vrijheid en gelijkheid. Daarvoor zul je de sociale cohesie of stabiliteit juist vaak moeten verstoren.”
U wilt met uw boek een einde maken aan de mythe van de milieuactivist als geitenwollen sok. Tegelijkertijd zegt u dat de milieubeweging deze sokkendragers moet omarmen.
“Dat beeld van de geitenwollen sok klopt inderdaad niet. De milieupioniers waren helemaal geen macrobiotische groenten etende vogelaars. De opkomst van het milieubesef is zelfs een uiterst elitaire aangelegenheid geweest. Zeker de natuurbeschermingsorganisaties werden lange tijd geleid door mensen uit de hogere milieus. Mensen met veel geld, veel wetenschappers.
Maar dit beeld van de milieuactivist als geitenwollen sok heeft wel een belangrijke functie. Het biedt je namelijk de mogelijkheid om je af te zetten tegen het idee dat de zorg voor het milieu implicaties heeft voor je eigen levenswijze. Ik kom geregeld op congressen waar ‘duurzame’ ondernemers in mooie pakken met flitsende powerpoint presentaties hun producten aanprijzen. Altijd is er wel een moment waarop ze roepen: ‘ik ben voor het milieu maar geen geitenwollen sok’. Waarom? Omdat ze willen benadrukken dat je als je hun product koopt, je levensstijl niet hoeft te veranderen en je toch goed bezig kunt zijn.
Die afkeer van de geitenwollen sok is dus een angst voor het intrinsiek subversieve karakter van de milieuproblematiek. Want als je over milieu nadenkt kom je in botsing met de wezenlijke kenmerken van onze maatschappij. De voortdurende groei van de productie en consumptie, het streven naar steeds maar weer meer materiële goederen. Dat subversieve heeft milieu gemeen met de kunst. Ze stellen beide de bestaande orde ter discussie. Dat willen mensen niet en daarom liggen ze nu in het door rechts gedomineerde debat zo onder vuur. Milieuactivisten en kunstenaars worden nu links genoemd, dat is onzin. Maar het zijn wel ordeverstoorders. Daar moet de milieubeweging niet voor terugdeinzen.”
In een interview in Trouw vorig jaar toonde u zich bezorgt over de stilte van de milieubeweging.
Veert op: “Ja daar moet je over schrijven! Waar is het verhaal van Milieudefensie over de huidige economische orde? Waar is haar analyse van de financiële en economische crisis? Ik lees of hoor daar niets over. Van clubs als Natuurmonumenten of het Wereld Natuurfonds hoef je dat niet te verwachten, die zijn altijd voorzichtig met systeemkritiek. Maar van Milieudefensie toch wel. Hebben we wel een beurs nodig? Kan het niet anders? Hoe ziet een economie eruit die wel de milieudoelen haalt? Kom met plannen voor een nieuwe economische orde. Jullie zijn onderdeel van een wereldwijd netwerk. Praat eens met je partners in andere landen, kom met een gezamenlijk plan, een kritische visie.”
Hoe ziet zo’n andere economische orde er volgens u uit?
“Ik pleit in mijn boek voor een niet-kapitalistische ondernemingsgewijze productie. Ik ben vaak genoeg in Oost-Europa geweest om te weten dat een planeconomie geen oplossing is. Een markteconomie blijft een ideaal decentraal verdelingsmechanisme. Maar ondernemerschap en kapitalisme zijn niet noodzakelijk aan elkaar gekoppeld. De man die bij mij thuis de verbouwing heeft gedaan is geen kapitalistische ondernemer, die heeft geen aandeelhouders. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld de gezondheidszorg. Daar zijn professionals werkzaam die medische handelingen verrichten. Als je daar de kapitalistische logica op los laat, moeten zij extra benen afzetten, omdat er geld verdient moet worden. Dat kan natuurlijk niet.
Ik pleit daarom voor professionele ondernemers met een groen besef die producten of diensten produceren waarbij ze rekening houden met de omgeving, het milieu. Met een overheid die de grenzen stelt waarbinnen zij kunnen opereren. Hoe dat er precies uitziet weet ik niet. Waarschijnlijk zul je de aandeelhouders en beurzen af moeten schaffen. Die zijn alleen geïnteresseerd in geld.”
Behalve een gebrek aan visie verwijt u de milieubeweging ook dat ze alleen nog maar positieve acties voert. Wat is daar mis mee?
“Ik vergelijk het in mijn boek met het aanvallende voetbal van Ajax van enkele jaren geleden. De aanvallen waren prachtig, maar het leidde zelden tot een kampioenschap, omdat de verdediging verwaarloosd werd. Dat zie je ook bij veel van het huidige milieu-activisme. Het moet vooral heel leuk en vrolijk zijn. Iedereen neemt allerlei positieve initiatieven: Klimaatstraatfeesten, LED-lampen, zonnepanelen op het dak. Prachtig. Doen. Maar niet vanuit de teneur: vroeger waren we overal tegen, maar nu zijn we overal voor. Daar geloof ik niet in, dat is niet genoeg. Als je niet tegelijkertijd de grote dynamica van de samenleving ter discussie stelt, is het heel beperkt. Windmolens, zonnepanelen. Prima. Maar er worden ook nieuwe kolen- en kerncentrales gebouwd. Daar moet je je tegen verzetten.
Misschien heeft Milieudefensie altijd te veel de negatieve ontwikkelingen benadrukt. Ik kan me voorstellen dat je ook wel eens iets positiefs wil roepen. Maar vaak is het gewoon niet leuk. Dan moet je ontzettend vervelend zijn en echt dwars liggen.”
sjaak uitterdijk zegt
Geachte professor Tellegen,
Hierbij vraag ik uw aandacht voorde volgende twee artikelen:
http://vixra.org/pdf/1601.0313v1.pdf
http://vixra.org/pdf/1610.0091v1.pdf
MVG
Sjaak Uitterdijk
Piet Veerman zegt
Sjaak jij bent knettergek.
Het is jammer, maar het is zo.
Sjaak Uitterdijk zegt
Beste Piet,
Ik zie met belangstelling de onderbouwing van je kwalificatie tegemoet.