Over buurttuinen doen allerlei jubelverhalen de ronde. Ze zouden waarden als participatie, duurzaamheid en zelfredzaamheid bevorderen, de sociale cohesie verbeteren en bijdragen aan voedselzekerheid. Toe maar. In haar promotieonderzoek Community Gardens in Urban Areas nuanceert socioloog Esther Veen die hooggespannen verwachtingen.
Esther Veen onderzocht voor haar promotieonderzoek of de hooggespannen verwachtingen die beleidsmakers van buurttuinen hebben kloppen. Ze onderzocht de sociale relaties in buurt- en volkstuinen, de effecten op voedselpatronen van de tuiniers en keek ook naar de motivatie om aan het tuinieren te slaan. Haar conclusie: de kleine groep betrokkenen houdt er leuke sociale contacten aan over en voelt zich prettiger in de wijk. Veel meer is het niet. En dat is prima.
Je waarschuwt voor te hoge verwachtingen bij beleidsmakers. Welke verwachtingen kom je tegen?
“Tussen de regels door hebben gemeentefolders de uitstraling dat buurttuinen alle problemen zullen oplossen. Dat vind ik jammer, want het is een mooi middel, alleen moet je niet verwachten dat het veel impact heeft op een wijk van duizenden inwoners als er maar tientallen mensen bij zo’n project betrokken zijn. Voor die kleine groep zijn de effecten wel degelijk van belang. Als het onderzoeksinstituut waar ik werk, Wageningen UR, stadslandbouw probeert te promoten vragen gemeenten hoeveel werkgelegenheid zo’n buurttuin oplevert. Dat is gewoon geen eerlijke verwachting.”
Worden projecten afgestoten omdat ze niet aan die onrealistische verwachtingen voldoen?
“Dat weet ik niet, maar gemeentebesturen willen wel altijd werkgelegenheid creëren. Partijen die iets minder geneigd zijn om de mooie kanten van stadslandbouw te zien kunnen die met dat argument gemakkelijk afserveren.”
De helft van de wereldbevolking woont in de stad, daar zou nu al 15 tot 30 procent van al het voedsel worden geproduceerd. Hoe zit dat in Nederland?
“Ik geloof er helemaal niet in dat buurttuinen daaraan kunnen bijdragen. In ontwikkelingslanden is het een ander verhaal, daar hebben veel mensen geen keuze omdat ze geen geld of toegang tot voedsel hebben. In Amerika heb je food deserts waar geen verse groenten en fruit worden aangeboden. Maar bijna iedere Nederlander heeft toegang tot verse producten. Voor het geld hoef je het niet te doen; als je je arbeidsuren meetelt kan het bijna niet uit. Ik zie ook niet in waarom we alles in de stad moeten verbouwen; we hebben genoeg ommeland. Als je kijkt wat er geproduceerd wordt in de stad, dan stelt dat niet zoveel voor.”
Heb je kwantitatief onderzoek gedaan?
“Nee, dat is wat ik gezien heb in de zeven door mij onderzochte tuinen. Ik heb een onderscheid gemaakt tussen plaats gerelateerde tuinen, waar buurtgenoten tuinieren omdat ze iets gezelligs willen doen in de wijk, en interesse gerelateerde tuinen waarbij mensen vooral komen om te tuinieren. In die buurttuinen zie je dat mensen nauwelijks van de opbrengst eten, misschien één keer in de maand; dat zet niet echt zoden aan de dijk. In volkstuinen heb je inderdaad mensen die het jaar rond van de tuin eten en vaak ook nog uitdelen aan anderen. Maar als je dat afzet tegen het aantal mensen wat in de stad woont, dan stelt dat natuurlijk niet zo veel voor. Als je je daarop focust, ga je eigenlijk weer voorbij aan wat het sociaal of educatief gezien oplevert.”
Jij ziet dus geen belangrijke toekomst voor stadslandbouw?
“Stadslandbouw is een heel breed begrip, daar valt van alles onder. Er valt zeker wat voor te zeggen om producten die je vrij snel nadat je ze hebt geplukt moet opeten dichtbij de stad te verbouwen en producten die wat langer bewaard kunnen worden wat verder weg. Daar zijn allemaal modellen voor over hoe je dat in cirkels rond de stad kunt doen. En dat is ook logisch. Maar ik heb het over buurttuinen, daar moet je het gewoon niet van hebben als je het over voedselzekerheid hebt. Behalve voor die kleine groep die daarbij betrokken is of als de oorlog uitbreekt – dan is het ook weer een ander verhaal.”
De mensen die tuinieren in de door jou onderzochte tuinen willen niet per se iets veranderen aan het voedselsysteem. Je hebt transition towns niet meegenomen in je onderzoek, waarom niet?
“Dat was niet bewust, ik heb juist gezocht naar een zo breed mogelijke afspiegeling. Ik ben wel bij bijeenkomsten van transition towns geweest, maar ik ben geen tuinen tegengekomen.”
Ben je wel mensen tegengekomen met ideologische beweegredenen?
“Jazeker. Ik heb gekeken hoe buurttuinen passen in het discours van alternatieve voedselnetwerken. In de wetenschappelijke literatuur wordt gesteld dat mensen hierbij betrokken zijn vanuit een soort politiek idealisme. Dat gaat een stap verder dan reflexive consumerism, dus dat iemand ideologische motieven heeft om bepaalde producten te kopen, bijvoorbeeld omdat hij wil dat koeien in de wei staan of vlees biologisch is. De literatuur stelt dat mensen die betrokken zijn bij alternatieve voedselnetwerken de voedselsystemen willen veranderen – dat heb ik niet gevonden. Er zijn zeker mensen die het leuk vinden om te tuinieren, maar het ook fijn vinden dat ze daardoor biologische groenten krijgen. De tuin past bij hun levensstijl waarin ze het belangrijk vinden om iets goeds te doen voor het milieu. Maar die mensen voelen zich geen onderdeel van een nieuw voedselsysteem. Ik heb veel tijd doorgebracht op de tuinen en daar wordt nooit besproken hoe we voedselsystemen zouden kunnen veranderen. Ik heb overigens wel mensen gezien die in hun gedachten onderdeel van die alternatieve voedselnetwerken waren, maar dat in de praktijk niet van de grond kregen, al hoefden ze alleen maar te komen plukken in een pluktuin. Ik ben die ideologieën dus wel tegengekomen, maar van alternatieve voedselnetwerken was geen sprake. Je hebt overigens ook mensen die geen idee hebben waarover je het hebt als je ze naar voedselkilometers vraagt, terwijl ze iedere dag uit hun eigen tuin eten. Dat vond ik een heel interessant gegeven.”
Nog even terug naar die sociale structuren, heb je in de buurttuin eigenlijk een dwarsdoorsnede van de bevolking teruggevonden?
“In mijn onderzoek zitten vooral autochtone bewoners, maar ik heb zeker gezocht naar tuinen waar verschillende achtergronden samenkwamen. Uiteindelijk is een tuin waar veel Turkse mensen bij betrokken waren afgevallen omdat zij niet op vaste tijden op de tuin waren en ik heel veel samen met hen moest zijn om mijn onderzoek te kunnen doen. Daardoor was het niet mogelijk om die participatieve observatie in de praktijk te brengen en is de tuin uiteindelijk afgevallen.”
Er zitten dus wel haken en ogen aan deze onderzoeksmethode?
“Ja, eigenlijk wel. Wat ik me pas later realiseerde is dat ik vooral onderzoek heb gedaan naar projecten die door de mensen zelf werden geïnitieerd en niet de tuinen die door woningbouwverenigingen en gemeenten zijn opgestart. Achteraf denk ik dat juist daar een bredere doelgroep te vinden is.”
Waarom heb je die keuze gemaakt?
“Omdat ik graag wilde weten wat het betekent voor de mensen die bij de tuin betrokken zijn en wilde kijken naar mensen die die zelf hadden opgestart en daar zelf enthousiast voor waren geworden.”
Het effect van buurttuinen is misschien klein, maar druppelt het besef dat mensen lokaal, biologisch en duurzaam belangrijk vinden niet langzaam door naar de voedselproducenten?
“Daar kan ik me helemaal in vinden. Een mooie illustratie daarvan is dat Albert Heijn met zo’n moestuinactie begint. Als zo’n grote keten daar al iets mee doet, dan zegt dat al wel iets. In die zin heeft het wel impact.”
Heeft de buurttuin volgens jou nog wel toekomst?
“Jazeker. Ik weet dat ik overkom als iemand die er weinig vertrouwen in heeft, maar dat is onterecht. Zoals een collega van me zei: een paar eeuwen geleden hadden we geen stadsparken en ineens vonden we dat belangrijk. Nu kun je je geen stad zonder park meer voorstellen. Zo zal het waarschijnlijk ook met buurttuinen gaan. Die hype zal overwaaien, maar verbouwen van voedsel in de stad zal blijven, net als de aandacht voor biologisch en lokaal.”
Geef een reactie