Milieudefensie denkt dat een eerlijker voedselsysteem er alleen komt als je elkaar kent en begrijpt, en organiseerde daarom gesprekken tussen boeren en betrokken burgers. In deze aflevering: Wouter Mulders bezoekt veehouders Dirk Jan Stelling en Martine Wismeijer.
Boeren en burgers lijken elkaar niet altijd even goed te begrijpen, of zelfs maar te kennen. Maar dat is wel nodig als we een eerlijk en duurzaam voedselsysteem willen. Milieudefensie wil daar verandering in brengen. Voor het project Van Erf tot Erf gingen in het najaar van 2017 ruim 100 betrokken burgers langs bij boeren. In één-op-één gesprekken luisterden ze naar persoonlijke verhalen; hoe zien boeren de toekomst van de landbouw in Nederland, hoe werken ze, wat motiveert hen om anders te boeren en waar lopen ze tegenaan? Wij lichten er hier een aantal uit.
Wouter Mulders bezoekt veehouders Dirk Jan Stelling en Martine Wismeijer.
Het is november als ik ’s middags zorgboerderij Nieuw Bureveld in De Bilt bezoek, onder de rook van Utrecht. Ik bevind mij opeens in een wereld waar de stad tegelijkertijd dichtbij en ver weg is. Zorgboer Dirk-Jan Stelling ontvangt me.
De boerderij werd in 2000 door Dirk-Jan en zijn vrouw Martine Wismeijer overgenomen van schoonvader Wismeijer. Die komt nog steeds elke dag langs en draagt zijn kennis over aan Dirk-Jan, van huis uit geen boerenzoon. Het melkquotum was al verkocht. Daarom gingen Dirk-Jan en Martine op vleeskoeien over. Het vlees wordt verkocht in de eigen landwinkel De Hooierij, net als de producten van hun tuinderij De Groene Steen. Maar zonder de opbrengsten uit de zorg voor mensen met een beperking zou er toch onvoldoende inkomen zijn. Elke dag draaien er gemiddeld zo’n twee à drie van deze ‘hulpboeren’ mee op de zorgboerderij. “Het doet me goed te zien dat mensen meer greep krijgen op hun leven en meer vertrouwen in hun eigen kunnen”, vertelt Dirk-Jan.
Hoeveel boerenbedrijven kan Nederland eigenlijk herbergen? “Misschien moeten we het gaan zoeken in het ‘Nederland-agrarisch-kennisland-idee’, en in het exporteren en ‘vermarkten’ van die agrarische kennis”, oppert Dirk-Jan. Hij vindt dat het omgevingsbewustzijn bij boeren behoorlijk is toegenomen. Pas maaien in mei om de weidevogels te sparen, wordt langzaam gemeengoed. “Als je later maait, zit er bovendien veel eiwit in het gras. Ik maai daarom ook in mei, maar niet alles tegelijk, in fases.”
“We proberen onze koeien, naast soya, zoveel mogelijk voer van eigen land te geven. Maar dat kan of wil niet iedere boer. En ja, van mest is er al snel gewoon te veel. Als je die kwijt wil, moet je meestal veel meer land hebben dan je hebt, maar voor Nieuw Bureveld geldt dat gelukkig niet.” We bekijken de potstal, een nog steeds moderne ‘oude’ methode. Het verdiepte deel van de stal vult zich met mest en stro. In het voorjaar is dat zeer goede, rijke en gerijpte mest. “Potstalmest is veel beter voor de grond, omdat het geleidelijk de bodem voedt en verrijkt. Een heel ander verhaal dan uitrijden en injecteren!”
Geef een reactie