Cargill bestond afgelopen jaar honderdvijftig jaar en handelt tegenwoordig echt niet alleen meer in graan. Maar bijna niemand weet hoe machtig het grootste voedselbedrijf ter wereld precies is.
De meeste mensen kopen hun eten tegenwoordig bij de supermarkt. Thee en koffie, de meest exotische soorten fruit, pasta, brood en rijst zijn het hele jaar door voorradig. Vlees kost bijna niks meer en als je even geen zin hebt om te koken dan kun je kiezen uit allerlei merken diepvriespizza’s, soep uit pakjes of gewoon een zak chips.
Maar dat ogenschijnlijk zo gevarieerde aanbod wordt achter de schermen grotendeels geproduceerd door een kleine groep multinationals. Pepsico produceert frisdranken en de chips voor daarbij. Het snoepgoed van Snickers, Bounty en Twix komt allemaal uit de koker van Mars, Incorporated. Het Zwitserse Nestlé produceert de smaakmakers van Maggi, de pizza’s van Wagner, de koffie van Nescafé en allerlei chocoladeproducten en ga zo maar door.
Die grote voedselmultinationals zijn daardoor ook gigantische afnemers van agrarische grondstoffen als graan, cacao en plantaardige oliën. Of van nat gemalen maïs, om maar iets te noemen; een maïspap waaruit zoetstoffen en citroenzuur voor frisdrank gewonnen worden. De Unilevers en Nestlés van deze wereld zijn zo op hun beurt weer afhankelijk van een klein groepje nóg veel grotere bedrijven met namen die je nooit in de supermarkt zult zien: de mondiale graanhandelshuizen.
Imperiums
Grain is the currency of currencies, zei Vladimir Lenin ooit. William W. Cargill begreep dat maar al te goed toen hij in 1865 zijn graanhandelsonderneming begon. En hij was niet de enige slimme jongen die doorhad dat er een imperium te bouwen viel op de rivieren van graan vanuit de Russische zeehaven van Odessa of het Amerikaanse midwesten richting de explosief groeiende Europese industriesteden, zo schrijft de Amerikaanse journalist Dan Morgan in 1979 in zijn klassiek geworden boek Merchants of Grain. De graanhandelaren verdienden fortuinen door graansilo’s te bouwen, molenaarsbedrijven over te nemen, spoorlijnen te exploiteren en transportschepen te bouwen. Nog voor de eeuwwisseling waren de graanhandelshuizen voor veel boeren onmisbaar geworden. De mondiale graanhandel raakte langzaam maar zeker geconcentreerd in de handen van slechts vier machtige handelshuizen: Archer Daniels Midland (ADM) uit Chicago, het in Amsterdam opgerichte Bunge, Cargill uit Minneapolis en het Parijse Louis Dreyfuss; kortweg de ABCD’s genoemd.
Ruim honderdvijftig jaar later hebben diezelfde vier bedrijven samen met nieuwkomer Glencore, nog steeds ongeveer 90 procent van de mondiale handel in granen en oliezaden in handen. De ABCD’s zijn daarmee de poortwachters van de mondiale voedselvoorziening geworden, constateert Oxfam International in het onderzoeksrapport Cereal Secrets uit 2012. “In ons voedselsysteem heb je miljarden consumenten en miljarden producenten”, zegt Madelon Meijer van Oxfam in een koffiehuis in Amsterdam-Oost. Ze pakt een stuk papier en tekent een zandloper. “Maar de meeste producten worden niet direct door de boer aan de consument verkocht. Granen en cacao gaan via de graanhandelaars naar de grote voedselbedrijven toe, die het vervolgens via de supermarkt aan consumenten verkopen. Daardoor zijn we van Coca-Cola tot aan goedkoop vlees afhankelijk van de grote graanhandelaars. De voedselmacht is volledig in handen van een klein groepje bedrijven waar de meeste mensen nog nooit van hebben gehoord.”
Haven
Is dat erg? Dat hangt er vanaf aan wie je het vraagt. Het is een koude maar zonnige lentedag in de Amsterdamse haven. De Jin Xia Feng is enkele dagen geleden aangekomen om ruim zestigduizend ton Braziliaans sojameel af te leveren in Amsterdam. Aan dek, twintig meter boven het wateroppervlak van de Mercuriushaven, heb je mooi uitzicht over het havengebied. Er hangt een zoete geur. Soja wordt uit de ruimen van het Chinese zeeschip gezogen en verdwijnt in een langszij afgemeerde binnenvaarder.
Welkom bij de Amsterdamse overslagterminal van Cargill. Het in Minneapolis gevestigde bedrijf bestond in 2015 honderdvijftig jaar en is met een jaaromzet van zo’n 120 miljard dollar met afstand het grootste voedselbedrijf ter wereld. Ter vergelijking: zadenproducent Monsanto moet het doen met 15 miljard dollar en McDonald’s zet zo’n 30 miljard op jaarbasis om. Ook de andere ABCD’s zijn beduidend kleiner dan Cargill. In de bossen rondom het hoofdkantoor in Minneapolis is een compleet Frans kasteel nagebouwd voor als de Cargill-directeuren zich even wil terugtrekken.
Na anderhalve eeuw is het bedrijf nog steeds stevig in handen van de families Cargill en McMillan. Door die status van familiebedrijf kan de in 67 landen opererende multinational lekker in de luwte blijven. Het is dan ook best bijzonder dat het notoir gesloten voedselbedrijf een journalist uitnodigt voor een rondleiding in de haven. Erik Daas is logistiek manager van IGMA; de Nederlandse dochteronderneming van Cargill die de Amsterdamse terminal exploiteert. “Er zijn maar weinig mensen die zich realiseren hoe groot Cargill eigenlijk is”, zegt Daas terwijl hij in het IGMA-kantoor door een powerpointpresentatie heenklikt. Het gebouw ligt in de schaduw van zes gigantische graansilo’s met een enorm Cargill-logo.
Graan is allang niet meer het enige waar het handelshuis groot in is. Er wordt ook gehandeld in oliezaden, biobrandstoffen en palmolie. Cargill produceert chocolade en is een belangrijke leverancier aan fastfoodketens. In de vleesindustrie heeft Cargill grote delen van de productieketen geïntegreerd tot één grote en efficiënte machine. De soja voor het veevoer wordt voor Cargill verbouwd en vervolgens vervoerd in schepen van Cargill. En door datzelfde Cargill verwerkt tot voer. Met regelmaat wordt zelfs het vlees geproduceerd door weer een andere divisie van Cargill. Een uitgebreide financiële afdeling zoekt in de tussentijd uit wanneer en waar de sojabonen het goedkoopst kunnen worden ingekocht, hoe lang ze opgeslagen moeten worden om ze vervolgens weer tegen de beste prijs te verkopen.
Daarvoor is een enorme logistieke organisatie nodig, zegt Daas. De Amsterdamse terminal verwerkt op jaarbasis honderdzeventig diepzeeschepen als de Jin Xia Feng en stuurt op zijn beurt weer tienduizend binnenvaarders Europa in, zegt hij: “Die lading gaat vanuit hier de Rijn op richting de Nederlandse of Duitse mengvoederindustrie. Zij vermengen de soja tot veevoer dat gebruikt wordt om de varkens en kippen die jij in de supermarkt ziet liggen te voeren.” Na anderhalve eeuw fuseren, innoveren en ketenintegratie is het voor consumenten wereldwijd nagenoeg onmogelijk geworden om producten te kopen waar Cargill niks mee te maken heeft gehad.
Mondiale markt
Voor bedrijven als Cargill is een efficiënt werkend wereldhandelssysteem van levensbelang. Aan hoge importtarieven, transportbelastingen of hoge landbouwprijzen hebben de ABCD’s een broertje dood. Terecht, vinden ze zelf. Ze hebben immers een spilfunctie in het voeden van een groeiende wereldbevolking. Het mag dan ook geen verrassing heten dat Cargill mordicus voorstander is van minder regels en meer vrijhandel. Dat betekent ook dat het zoveel mogelijk politieke pressie probeert uit te oefenen. Zo werd de Amerikaanse delegatie die onderhandelde over de oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in 1995 geleid door ex-Cargilltopman Dan Amstutz. Niet toevallig werden er in WTO-verband voor het eerst afspraken gemaakt over de wereldwijde liberalisering van de landbouw. En ook nu zijn de grote graanhandelshuizen uitgesproken voorstanders van megaovereenkomsten als het transatlantische (TTIP) en transpacifische (TPP) handelsverdrag die de voedsel- en landbouwsectoren grote voordelen op zullen gaan leveren, zo laat Cargill-CEO David MacLennan weten vanuit het directiekasteel in Minneapolis.
Toch is concrete politieke invloed vaak lastig te kwantificeren. Volgens het Europese transparantieregister heeft Cargill maar zes lobbyisten met parlementaire toegang rondlopen in Brussel. Opvallend weinig voor een megabedrijf met zoveel verschillende sectorbelangen. Het concern is echter wél aangesloten bij maar liefst 25 handelsassociaties. Die lopen uiteen van nichegroepen zoals de internationale associatie voor pectineproducenten IPPA, tot aan voedselindustriegigant FoodDrinkEurope. Een voor Cargill extreem belangrijke speler in het Brusselse universum is het invloedrijke platform voor de Europese handel in granen en oliezaden: Coceral. Deze lobbyclub zetelt op een steenworp van het Europese Parlement, en niet voor niets. Ze houdt nauw contact met beleidsmakers en parlementariërs. Dat vertelt secretaris-generaal Teresa Babuscio van Coceral zelfverzekerd. Over individuele leden wil ze niets loslaten, maar dat verdere vrijhandel een speerpunt is voor Coceral staat buiten kijf: “Als Europa een belangrijke exporteur wil blijven van hoogwaardig bewerkt voedsel dan moeten we wel over genoeg aanvoer beschikken. Zo houden we de werkgelegenheid op peil en de economie competitief. Vrije handel speelt daar een sleutelrol in.”
Steeds meer Europese boeren zijn echter sceptisch over die immer uitdijende wereldmarkt; een proces dat onder TTIP en TPP onvermijdelijk door zal zetten. In oktober 2015 schrijft een bont gezelschap van Nederlandse boerenorganisaties daarom een brandbrief aan de Tweede Kamer. Als onder TTIP importheffingen verdwijnen, betekent dat oneerlijke concurrentie voor de Europese boer, vrezen ze. Voor de graanhandel zou dit daarentegen alleen maar beter zijn, geeft Babuscio toe. Handelaars hebben immers belang bij een zo groot mogelijk aanbod. Of dat nou uit Oekraïne of Canada komt, maakt niet uit: “Het belang van een graanboer is vaak anders dan dat van de handelaar. Maar voor veehouders zijn wij dan weer bondgenoten omdat ze afhankelijk zijn van goedkope soja-import.”
Onheil
Er trekken echter steeds meer experts aan de alarmbel. Ondanks de enorme hoeveelheden geproduceerd voedsel lijden er ruim een miljard mensen honger. Obesitas is een steeds groter probleem in gebieden waar het dieet verschuift naar bewerkt voedsel, en de hoeveelheid fossiele brandstoffen die de voedselsector opslurpt, is gigantisch. De VN presenteerde eind vorig jaar haar Agricultural Outlook 2015-2024 waarin voorspeld wordt dat er de komende jaren een verdere verschuiving richting de intensieve exportlandbouw plaats zal vinden. Gevreesd wordt dat problemen als ontbossing, bodemdegradatie en grondwaterverontreiniging daardoor alleen maar zullen toenemen.
“In 2050 zijn er tien miljard aardbewoners en die moeten allemaal eten. Daarvoor zal je efficiënt moeten produceren”, zegt Paulien van de Graaff stellig. Ze is algemeen secretaris van het Koninklijke Vereniging Het Comité van Graanhandelaren – kortweg Het Comité. De in 1872 door Rotterdamse handelaren opgerichte belangenclub zetelt in een onopvallend kantoorgebouw aan de Rotterdamse Blaak, vlakbij de kenmerkende kubuswoningen. Oorspronkelijk hield Het Comité zich vooral bezig met het opstellen van standaardcontracten voor graantransacties, maar ondertussen variëren de activiteiten van politieke belangenbehartiging tot aan voedselveiligheid, vertellen voorzitter Matthé Vermeulen en Van de Graaff: “Onze oprichting viel ongeveer samen met het moment dat de internationale graanhandel in de Rotterdamse haven op gang kwam. Nederland ligt logistiek gezien gewoon heel erg handig als mainport richting Engeland, Duitsland of Denemarken.”
Nederland is ondanks een vrij bescheiden eigen graanproductie daarom toch een belangrijke speler in de mondiale graanhandel. De witte kantoormuren van Het Comité hangen vol met klassieke zwart-witfoto’s uit de oude haven. De mondiale voedselhandel is ondertussen zo ingewikkeld geworden dat het moeilijk is om te begrijpen hoe prijzen zich ontwikkelen en waarom er ergens wel of geen voedselschaarste ontstaat, geeft Vermeulen toe. De Rabobank heeft om die reden gepoogd om de wereldhandel te visualiseren in een overzichtskaart. Volgens de meest recente versie uit 2012 gaan de grootste handelsstromen op dit moment richting Azië. De steeds rijker wordende Chinezen importeerden in 2010/2011 bijna dubbel zoveel soja als vijf jaar eerder. Het grootste deel daarvan is afkomstig van de uitgestrekte akkers van de Verenigde Staten. De Europese Unie importeert vooral veel soja uit Zuid-Amerika – bij elkaar 30 miljoen ton per jaar – en verkoopt zelf 23 miljoen ton graan per jaar aan Afrika.
Structureel veranderen
Er wordt dus veel geld verdiend met het voeden van de wereld. Maar volgens critici is de voedselwereldmarkt in de praktijk vooral goed voor grote voedselbedrijven. Multinationals als de ABCD’s hebben dan ook geen enkel belang bij het hervormen van een wereldvoedselsysteem dat ze door hun politieke en economische gewicht zelf mede hebben gecreëerd, zegt Olivier de Schutter. De Waalse Belg was van 2008 tot en met 2014 Speciaal Rapporteur voor het Recht op Voedsel bij de Verenigde Naties en is sinds 2015 co-voorzitter van de gloednieuwe en interdisciplinaire denktank IPES-Food.
Het allereerste rapport van het onderzoeksinstituut verscheen in mei 2015 onder de titel New Science on Sustainable Food Systems en neemt de ongelijke machtsrelaties in de keten kritisch onder de loep: “Multinationals met een groot marktaandeel kunnen door hun macht zowel de problemen in het voedselsysteem als de oplossingen zelf definiëren. Uiteraard liggen die op een lijn met hun eigen belangen. In het huidige systeem zijn de ABCD’s feitelijk de enige afnemers van landbouwproducten en ze willen complexe problemen als honger dan ook oplossen door simpelweg meer te produceren en te verkopen op de wereldmarkt.”
Dankzij de ongebreidelde macht van de ABCD’s, wordt er nooit gekeken naar weeffouten in het wereldvoedselsysteem, concludeert IPES-Food. Dat is pijnlijk. Want ondanks de grote efficiëntie van het systeem zijn de sociale en milieuproblemen reëel. “Veel problemen zouden opgelost kunnen worden door voorbij de economische logica te kijken en alternatieve landbouwsystemen serieus te gaan nemen. Maar dat vereist wel moedige politieke beslissingen en bij het bedrijfsleven vaak impopulaire maatregelen. In sommige gebieden kan armoede bijvoorbeeld worden voorkomen door lokale boeren te beschermen tegen massale import”, zegt De Schutter. Door het decennialang agressief uitrollen van een op industriële productie gerichte wereldmarkt zijn allerlei lokale, duurzame en vaak eeuwenoude vormen van voedselproductie steeds meer in de verdrukking geraakt, signaleert hij: “Grootschalige en kleinschalige systemen van voedsel produceren kunnen best naast elkaar bestaan. Maar het verhaal over hoe de wereld te voeden is op dit moment volledig gekaapt door het bedrijfsleven.”
Toch staan de graanhandelaars niet onverschillig tegenover alle opdoemende problemen, benadrukken Vermeulen en Van de Graaff. Om die reden wil de Nederlandse mengvoederindustrie bijvoorbeeld vanaf 2015 alleen nog maar met verantwoord geproduceerde soja werken. En probeert men via certificeringsprocessen bodemuitputting in Braziliaanse productiegebieden een halt toe te roepen. Maar om de wereld in de toekomst te kunnen blijven voeden zijn schaalgrootte, kapitaal en dus grote voedselbedrijven als de ABCD’s nou eenmaal nodig, zo is de opvatting van Het Comité: “Lokaal of ecologisch produceren kan alleen als wereldwijd consumptiepatronen veranderen. Ik denk niet dat je dat voor andere mensen kunt beslissen. Wij representeren een industrie die wereldwijd overschotten kan verplaatsen naar gebieden waar vraag bestaat. Door een goed functionerende wereldmarkt is de mensheid beter af.”
Geef een reactie