Een van de machtigste vrouwen van Nederland schreef een dikke pil over onze voedselvoorziening. Met haar ‘Hamburgers in het paradijs’ oogstte Louise Fresco lof en verontwaardiging: ‘biobashing’, wordt haar verweten, met haar aanval op de biologische landbouw. Nu nuanceert ze een deel van haar uitspraken. “Ik word er heel erg treurig van dat niemand de moeite neemt daar echt goed over na te denken.”
“Bij hoge uitzondering heb ik gisteren vlees gegeten.” Ze had het koud en voelde zich niet zo lekker tijdens het wekelijkse etentje van het professorenclubje en ook collega hoogleraar Abraham de Swaan zei het tegen professor dr. ir. Louise Fresco: “Je moet vlees eten.” Dus werd het een sukadelapje met wortels. “Thuis eet ik nooit vlees.” En verder alleen als het om gezondheidsredenen – “Ik heb snel last van bloedarmoede” – of sociaal wenselijk is: “Als een boer uit de Sahara de laatste kip voor je slacht, ga je niet weigeren.”
Haar motief om nauwelijks vlees te eten is ‘ingewikkeld’: in het westen wordt te veel vlees gegeten, waardoor er niet efficiënt met grondstoffen wordt omgegaan, het is niet gezond en brengt dierenleed met zich mee. “Maar ik zeg niet tegen de Chinezen: ‘Jullie mogen geen vlees eten.’ Hamburgers zijn een mooie vorm van restverwerking, ook de reden dat ik vind dat orgaanvlees niet moet worden weggegooid.”
Op haar werkkamer op de begane grond van het Amsterdamse Maagdenhuis zijn we direct aanbeland in de actuele voedseldiscussie. Begin november kwam haar ruim vijfhonderd pagina’s tellende ‘magnum opus’ uit: Hamburgers in het Paradijs – voedsel in tijden van schaarste en overvloed. Inmiddels is het al aan zijn vierde druk toe, mede dankzij de enorme publiciteit en reacties die het opriep: positieve én negatieve.
Boos en verontwaardigd waren bijvoorbeeld de reacties vanuit de biologische landbouw. Want biologisch is veelal niet gezonder, niet natuur- en milieuvriendelijker, niet lekkerder, niet diervriendelijker, een modeverschijnsel voor hogere inkomensgroepen en bovendien een gevaar voor de wereldvoedselvoorziening. Dat valt te lezen in het erudiete boek van deze hoogleraar duurzame ontwikkeling met indrukwekkende staat van dienst.
Gepromoveerd op het tropische gewas cassave, werkte ze onder ander tien jaar als topvrouw bij de FAO, de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties. Ze heeft momenteel verschillende andere wetenschappelijke nevenfuncties, is lid van de Sociaal Economische Raad, columnist van NRC, romanschrijver, commissaris bij de Rabobank en Unilever, stond dit jaar op twaalf in de Duurzame Top Honderd van Trouw en het jaar daarvoor op één in de Opzij-top-100 van machtigste vrouwen.
Een van de grote kwesties, zo niet de grootste, in het hele maatschappelijke voedseldebat is het wereldvoedselvraagstuk: hoe voeden we alle mensen, ook de honderden miljoenen die nu nog honger lijden? Voor Fresco was het de reden om op haar zeventiende in Wageningen tropische plantenkunde te gaan studeren. “En eigenlijk komt mijn motivatie daar nog steeds vandaan.”
Volgens sommige berekeningen wordt er momenteel voldoende voedsel geproduceerd om 12 miljard mensen te voeden. Honger wordt dus niet veroorzaakt door gebrek aan voedsel, maar door oorlog, geweld, gebrek aan koopkracht en aan toegang tot productiemiddelen. Soms lijkt u dat ook te vinden, maar op andere plekken zegt u: ‘We moeten ongelooflijk veel meer voedsel produceren.’ Hoe zit het nu?
“In theorie kan er misschien genoeg worden geproduceerd en er wordt veel voedsel verspild, maar je kunt niet onbeperkt alle calorieën transporteren van de ene naar de andere plek. Zuid-Oost Azië zal toch zelf regionaal zijn rijst en groenten moeten produceren. Ja, we kunnen de wereld voeden, maar dat gaat niet vanzelf goed: voedsel moet wel op de politieke agenda komen. In India en Afrika bijvoorbeeld zullen de opbrengsten toch omhoog moeten.”
Er is een relatie tussen onze overvloed hier en honger elders. Via de sojaketen bijvoorbeeld: de overproductie aan vlees in Nederland is mogelijk doordat in Brazilië soja wordt geteeld, waarvoor mensen daar van hun land zijn verdreven.
“Dat is echt een denkfout. Je hebt twee soorten armoede in Brazilië. Die in de stedelijke favela’s en die op het platteland. Op het platteland is inderdaad een aantal mensen gemarginaliseerd door die grootschalige landbouw. Maar Brazilië heeft geïnvesteerd in de exportlandbouw en dat is juist de motor van de economie geworden. Dat heeft de koopkracht voor het land als geheel ontzettend verbeterd, doordat werkgelegenheid is ontstaan in bijvoorbeeld de landbouwverwerkende industrie en supermarkten. Bovendien moeten die armen in de steden worden gevoed. Dat doe je niet door de huidige kleinschalige familielandbouw. Er zijn nu nog 500 miljoen kleine boeren. Een aantal daarvan gaat niet door, net zoals dat hier is gebeurd, dat is gewoon zo. Anderen professionaliseren.”
Tegelijkertijd bent u voorstander van het meer sluiten van kringlopen. Vanuit die gedachte is het toch goed om de grenzen te sluiten voor Zuid-Amerikaanse soja en het veevoer in Europa te verbouwen?
“De grenzen sluiten voor Braziliaanse soja of weer een importheffing instellen op soja van buiten de EU is onverstandig. Dat heeft grote mondiale gevolgen: ernstige repercussies voor het vrij verkeer van goederen, dat van belang is voor de voedselzekerheid. Maar je kunt je wel afvragen: zijn er dingen die we in Europa kunnen doen? Ik verwacht niet dat meer veevoer in Nederland verbouwd gaat worden, maar voor een deel in Oost-Europa. Van alles een beetje, wordt het dan: veevoer uit de VS, uit Zuid-Amerika, uit Oost-Europa, een beetje in Nederland. Plus een lagere vleesconsumptie. Het is moeilijk om die ontwikkeling te stimuleren, daarvoor is geen magische knop. Je moet daar op verschillende niveaus aan werken, vooral via het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU.”
Een van uw fundamentele kritiekpunten op de biologische landbouw is dat volgens u daarvoor zes keer zoveel grond nodig is als voor de gangbare landbouwproductie. Volgens andere cijfers is de productie per hectare biologische grond in Europa gemiddeld tien tot vijftien procent lager en in Amerika soms zelfs hoger dan in de gangbare landbouw. Dat zijn heel andere cijfers dan die van u. Hoe kan dat?
“Als je gaat uitrekenen dat je zeven ton biologische graan oogst van een biologische akker en negen ton van een gangbare akker, dan kun je uitrekenen hoeveel stikstof (een van de cruciale meststoffen, MB) nodig is. Die moet ergens vandaan komen, want is niet beschikbaar in de bodem. Bij de gangbare akker komt die van kunstmest. Bij de biologische van een jaar groenbemesters telen en braaklegging, jaren waarin je dus geen graanopbrengst hebt. Plus van dierlijke mest, waarvoor je ook wel tien hectare land extra nodig hebt.”
Maar het is toch niet zo dat als er in de vruchtwisseling geen tarwe wordt verbouwd, er dan niks groeit? Bovendien zou je voor een eerlijke rekensom toch allerlei negatieve externe effecten van de gangbare landbouw óók mee moeten rekenen? Waterleidingbedrijven zijn jaarlijks vele miljoenen euro’s kwijt om landbouwgif uit het drinkwater te halen.
“Laat het me even goed uitleggen: er is zoveel verwarring. Ik word er heel erg treurig van dat niemand de moeite neemt daar echt goed over na te denken. En ik heb het over landgebruik, niet over water. Dus als je die zeven hectare biologisch graan uitspreidt over de hectaren die je in werkelijkheid gebruikt, dan kun je niet elk jaar zeven ton halen, terwijl je van een gangbaar stuk wel elk jaar die negen ton kunt halen.”
In deze rekensom kun je toch niet buiten beschouwing laten dat de gangbare landbouw via de intensieve veehouderij heel veel land elders gebruikt om de veestapel te voeden?
“Je moet niet de veehouderij verwarren met tarwe: dat is een ander verhaal.”
Als je dus naar biologische landbouw in zijn geheel kijkt, niet alleen tarwe, en ook negatieve externe effecten van de gangbare landbouw meeneemt, ligt het dus genuanceerder dan de stelling dat we ‘wel vijf of zes keer zoveel land nodig hebben voor biologische landbouw’. Terwijl die ‘zes keer zoveel land’ dankzij uw uitspraken in de media bij mensen blijft hangen.
“Daar word ik ook zo droevig van: die generalisatie heb ik er niet van gemaakt. Het gaat me er om dat je niet mag zeggen dat biologisch per se efficiënter is. Dierlijke mest wordt niet efficiënt aangewend door gewassen en zorgt daardoor voor vervuiling en verzuring. Maar dit wordt een soort scholenstrijd tussen gelovigen. Daar moeten we overheen. Biologisch en gangbaar groeien naar elkaar toe. Ik denk bij voorbeeld dat genetische modificatie over tien tot vijftien jaar acceptabel wordt voor de biologische landbouw. Bijvoorbeeld voor efficiënte stikstofopname en ziekte-resistentie, daar heeft iedereen belang bij voor bijvoorbeeld schoner water.”
Volgens Olivier de Schutter, speciale rapporteur van de Verenigde Naties voor het recht op voedsel, zijn júist ecologische methoden geschikt om honger te bestrijden. Hij baseert zich daarbij op onderzoek: arme boeren in ontwikkelingslanden hebben meer aan lokale middelen dan aan dure kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen.
“Als hij bedoelt dat we zoveel mogelijk ecologische principes moeten gebruiken, ben ik het daar mee eens. Maar niet als hij bedoelt dat we in bijvoorbeeld de natte tropen op arme gronden geen kunstmest en bestrijdingsmiddelen moeten gebruiken. Dat kan niet. Bovendien zullen we toch ook de steden zo goed mogelijk moeten voeden, dat lukt niet met alleen biologische kleine boertjes. En die willen toch ook vooruit en zullen daarom producten voor de markt willen produceren. Dat lukt niet met alleen lokale middelen. Je moet denken aan de volgende generaties. Dus: waar het kan lokaal en ecologisch. Dat geldt ook voor Nederland. Voor de koopkrachtige Amsterdammers maken we biologische Beemsterkaas. Maar voor de mensen in de Bijlmer en Osdorp ook goedkope kaas.”
In uw boek spreekt u met enig dédain over de biologisch consument. De recensent van NRC-Handelsblad noemt het ‘biobashing’.
“Als dat zo overkomt, dan spijt me dat. Wat ik bedoel is, dat ik Amsterdammers tegenkom voor wie biologisch een lifestyle-dingetje is: ze kopen een goed gevoel. Dat geldt trouwens niet voor de Miliedefensie-achterban: die weten wel het verschil tussen biologisch en gangbaar. Biologisch heeft ook goede kanten, net als verwante stromingen als Slow Food: zoals de aandacht voor bestrijdingsmiddelen, voor het centraal stellen van de hele voedselketen, voor het op de maatschappelijke agenda zetten van het thema voedsel. Ik ben kritisch, ook over biologisch, dat is mijn taak. Maar ik wil niet dat we in een patstelling terechtkomen.”
Een belangrijk thema, waar u in uw boek niet echt op ingaat, is dat de huidige industriële en grootschalige voedselproductie extreem afhankelijk is van olie. Moeten we niet toe naar een voedselproductie die minder afhankelijk is van fossiele brandstoffen?
“Er kan veel efficiënter gewerkt worden, ook is CO2 afvangen een optie. Maar er worden nog zeer veel nieuwe voorraden fossiele brandstoffen gevonden: je komt voorlopig niet van die gas en olie af. Tegelijkertijd moet je wel werken aan zonne-energie en biogas, afvalvergisters en dergelijke. Daar kunnen we veel uit halen en ik zie dat ook gebeuren.”
U bent commissaris bij de Rabobank en Unilever, twee belangrijke spelers in de voedselketen. Wat kunt u daar doen om die bedrijven in een meer duurzame richting te bewegen?
“Dat is mijn hoofdopdracht daar. Met Unilever bijvoorbeeld met het Sustainable Living Planet Programma. Daarin worden harde doelstellingen voor 2020 gesteld, zoals de broeikasgasimpact en de hoeveelheid afval in de hele productieketen halveren en de levensstandaard van kleine boeren verbeteren. Wat veel mensen niet weten is dat bedrijven vaak al heel efficiënt werken. Als je bijvoorbeeld naar waterverbruik kijkt in de hele keten van kleren wassen, dan ligt maar een heel klein deel bij de fabriek, terwijl consumenten nog heel veel zuiniger kunnen werken.”
Er zijn mensen die zich afvragen of je een geloofwaardig wetenschapper kunt zijn als je tegelijkertijd commissaris bent bij bedrijven als Rabobank en Unilever.
“Ik vind dat een rare vraag. Ik heb mijn hele leven tot mijn 57e in de publieke sector gewerkt en ben onderzoeker geweest, en heb nu twee bijbaantjes als commissaris bij bedrijven. Het zou heel raar zijn als ik daardoor van standpunt zou veranderen. De tweedeling tussen bedrijven en de rest is niet meer van deze tijd. Ja, bedrijven hebben belangen. Maar overheden hebben ook belangen, onderzoekers hebben ook belangen. Overheden zijn zo traag en gefragmenteerd, terwijl het leiderschap nu van bedrijven en maatschappelijke organisaties komt. Er wordt veel samengewerkt tussen bedrijven en maatschappelijke organisaties. Bijvoorbeeld over de productie van duurzame soja in Zuid-Amerika met het Wereldnatuurfonds.
Ja, ik weet dat Milieudefensie het niet snel genoeg vindt gaan, maar veranderingen gaan niet zo snel. Mensen binnen de milieubeweging hebben nogal eens last van doemdenken. Dat is ook wel fijn, want dan hoef je je verder niet in te spannen. Er zijn zoveel ontwikkelingen de goede kant op. Het is jammer als je die niet ziet. Iedereen moet proberen op zijn eigen manier de zaken in de goede richting te sturen.”
Geef een reactie