De megastal stuit op weerstand bij de burger. En de boeren zelf? Streven ze allemaal naar groot, groter, mega? Down to Earth ging de boer op.
De varkens beginnen te knorren en te draaien in hun hokken als varkensboer Jan de Haas de deur opent van een van de afdelingen op zijn varkensbedrijf. Links van het gangpad zes hokken met elk zeventien varkens erin. Rechts nog eens zes maal zeventien varkens. De varkenshouder uit het Brabantse Beers, vlakbij Cuijk, buigt zich over het stalen rek en wrijft een paar nieuwsgierige varkens over hun snuit. Nog 2,5 maand, dan maken de varkens een enkele reis naar het slachthuis.
“Ze groeien ongeveer 800 gram per dag”, legt De Haas uit, terwijl hij een handvol korrels uit de gele voertrechter haalt. “Hiervan vreten ze 2,5 kilo van per dag.” De varkens, een tikje onrustig van het bezoek, staan nieuwsgierig te kijken en schrikken af toe, waarop ze opeens collectief knorrend uiteenstuiven over de betonnen vloer van hun hok. Het voer is flink duurder geworden het afgelopen jaar, vervolgt De Haas. Eerst was hij vijftig euro per varken per jaar kwijt, nu zeventig. “Maar een big is vijftien euro goedkoper geworden en de vleesprijs is ook hoger: van 1,37 euro per kilo naar 1,50 euro per kilo.”
En zo berekent De Haas, een rustige boer met een bescheiden aard, of hij zijn bedrijf wel of niet moet uitbreiden. Wel, oordeelt hij momenteel. Ook al omdat de 4.500 vleesvarkens die zijn bedrijf nu telt, zijn werkweek niet volmaken. Buiten tussen de stallen wijst hij naar het naastgelegen veld, waar rammenas omhoog schiet. Over een paar jaar, als hij een eigen mestverwerkingsinstallatie heeft gebouwd en niet meer 22,50 euro per ton mestafvoer hoeft te betalen, knorren daar 3.200 varkens in een nieuw te bouwen stal, hoopt de varkensboer. Hoe groot vindt hij zijn bedrijf zelf? “Het is behoorlijk. Het voldoet nog niet aan de term megastal. Maar als ik er 3.200 bijzet, dan is het een van de grotere in Nederland.”
Megastallendiscussie
Schaalvergroting is een feit. Nederland huisvestte in 2009 12 miljoen varkens, 43 miljoen slachtkuikens en 45 miljoen leghennen. Tel daar 1,5 miljoen melkkoeien, 1,2 miljoen jongvee (aanstaande melkkoe) en 1,2 miljoen vleesrunderen bij en de veestapel schiet ruim boven de honderd miljoen dieren uit. Tegelijkertijd krimpt het aantal veehouderijen fors en stijgt het aantal dieren per bedrijf navenant, becijferde het Landbouw Economisch Instituut (LEI). Die ontwikkeling zal voorlopig doorgaan, aldus het LEI. Tussen 1980 en 2010 steeg het aantal vleesvarkens per bedrijf van 200 naar pakweg 900. In 2020 zal een gemiddeld varkensbedrijf 1.800 varkens tellen, voorspelt het LEI. Bij koeien en kippen is het beeld hetzelfde.
Was schaalvergroting eerder een teken van gezonde groei, inmiddels zetten burgerinitiatieven als Megastallen Nee zich schrap tegen de komst van nieuwe grote stallen op het platteland. De politiek heeft de signalen opgepikt; commissies, denktanks en onderzoeksbureaus gingen aan de slag. En dus ligt er een stapeltje rapporten en nota’s, zoals Van mega naar beter (maatschappelijke dialoog over schaalgrootte veehouderij), Al het vlees duurzaam (Commissie van Doorn), Toekomstvisie Veehouderij (minister LNV), Schaalvergroting, een waarde(n)volle ontwikkeling? (Consumentenplatform) en Welke veestapel past in Nederland? (Planbureau voor de Leefomgeving). Stuk voor stuk signaleren die: het moet anders, hoewel een milieu- en diervriendelijke veehouderij goed mogelijk is bij grote bedrijven. Het lukt de commissies, denktanks en onderzoeksbureaus zodoende niet om een uitgang aan te wijzen in de megastallendiscussie.
Volle vrachtwagens
Maar waarom kiezen veel veehouders voor schaalvergroting? Vaak wordt gezegd dat ze niet anders kunnen dan groeien omdat ze nu worden gemangeld door de banken, voederfabrikanten, slachthuizen en supermarktinkopers.
De Haas herkent dit niet. “Ik heb niet het gevoel dat ik klem zit in de keten.” Wat niet wegneemt dat hij duidelijk groeiprikkels ervaart. “Als je met volle vrachtwagens werkt (hij doelt op aan- en afvoer van varkens, hp), levert dat kostenbesparing op. Bij ons zijn de vrachtwagens al vol, behalve bij de biggen.” Als hij de wekelijkse vrachtwagen met 240 biggen vol kan krijgen, dalen de transportkosten 1 euro per big. “Dat zou bij de huidige omvang 13 duizend euro per jaar zijn. Dat is een behoorlijke prikkel.” Bij de geplande uitbreiding is dat zelfs 23 duizend euro.
En dan is er nog het nageslacht. Hoewel de drie pubers van De Haas niet staan te springen om straks ook de overall aan te trekken en de stal in te duiken, houdt de boer er toch rekening mee. “Als je je bedrijf wilt overdragen of verkopen, dan moet het wel klaar zijn voor de toekomst, wat dat dan ook moge betekenen.”
Schaalvergroting
Veehouders als De Haas doen niks anders dan zich schikken naar de universele wetten van de schaalvergroting, stelt landbouweconoom en hoogleraar plattelandsontwikkeling Dirk Strijker van de Rijksuniversiteit Groningen. “Vanuit dat perspectief is het een wonder dat de meerderheid van boerderijen persoonlijke bedrijven zijn met gemiddeld 1,8 werknemers”, zegt hij. Van oudsher komt dat omdat door grillig weer en dito natuur productie en arbeid in de landbouw lastig zijn te plannen. Nu het weer amper nog een rol speelt, ondervindt schaalvergroting opeens een stuk minder tegendruk. Strijker: “Als ondernemer moet je wel meedoen met schaalvergroting, want je buren doen het ook. Als je het níet doet, word je van de markt gedrukt.”
De nooduitgang van schaalvergroting is kleinschaligheid. Als kleine boer kun je een goede boterham verdienen “als je in staat bent consumenten rechtstreeks bij je bedrijf te betrekken en je ze kunt overtuigen waarom het ietsje meer kost. Dat zie je wel in de beweging van lokaal produceren – lokaal consumeren.” Maar dat is niet meer dan een niche, waarschuwt Strijker. “Ik geloof absoluut niet dat er een toekomst is voor de Nederlandse veehouderij met kleinschalige bedrijfsvoering.”
Schaalvergroting is goed noch slecht, vindt de landbouweconoom. “Positief is dat het goedkoper, schoon en beter beheersbaar is. Een nadeel is het maatschappelijk verzet”, maar dat is, zegt hij in een adem, toch vooral op misverstanden gebaseerd. Alsof de varkens het vroeger beter hadden. “Ik ben zelf zoon van een kleinschalige varkensboer. Die varkens zaten in een oude donkere schuur. Die hadden het niet beter dan de varkens van nu. Er was slechter voer, er werd minder op de gezondheid gelet.”
Politieke keuze
Daarmee staat Strijker zo’n beetje lijnrecht tegenover milieuorganisaties als Milieudefensie en de milieufederaties. Nol Verdaasdonk van de Brabantse Milieufederatie constateerde eerder in dit blad: “We gaan de weg van schaalvergroting al veertig of vijftig jaar en dat leidt tot een aantal buitengewoon negatieve effecten. Het enige wat ik zie, is dat er steeds minder en grotere boeren komen en de milieudruk niet afneemt. Schaalvergroting is niet de oplossing van onze problemen. Terugschalen is veel eerder een oplossing. Ik geloof in gezinsbedrijven.”
Ook Europarlementariër Bas Eickhout van GroenLinks gelooft niet in Strijkers verhaal. “Ik verzet me tegen het idee dat dit (schaalvergroting, hp) een autonome ontwikkeling is. Het is een autonome ontwikkeling als je de liberalisering door laat gaan. Dat is geen wet, maar een politieke keuze. Dat zie je ook bij de WTO. Op dit moment mag je je markt wel beschermen met milieueisen, maar nog niet beschermen met dierwelzijnseisen. Je moet strijden om dierwelzijnseisen op te nemen in de WTO.”
Nu er voorstellen voor een nieuw Europees landbouwbeleid liggen, moet binnen Europa de strijd gestreden worden, aldus Eickhout. “Het probleem is dat in deze voorstellen de conservatieven het hebben over duurzaamheid en het probleem van dierziekten erkennen, maar ze hebben het tegelijkertijd continu over voedselschaarste en willen een landbouw die de competitie aangaat op de wereldvoedselmarkt. Onze kritiek is dat je die twee niet kunt combineren.”
“Hoeveel boeren willen nu echt die schaalvergroting?”, vraagt hij zich af. “Dat wordt overschat. De grote jongens bepalen de lobby. Wij willen juist de boeren die dat niet willen een stem geven. In Oost-Brabant leggen de boeren zich neer bij de schaalvergroting, maar in de Achterhoek willen ze die schaalvergroting niet. Daar hechten ze veel meer waarde aan landschapscultuur: aan ribben en sloten en hagen. In Europa speelt die discussie veel meer. In Nederland staan we niet erg stil bij de culturele waarde. Een boer in Frankrijk voelt zich veel meer één met het landschap.”
Optimaal
Het is de vraag of de Nederlandse boer gevoelig is voor dit soort argumenten. Ze komen al om in de regels, en nieuwe regels zullen het ondernemerschap aantasten, menen ze. Dat geldt ook voor boeren die zelf niet warmlopen voor schaalvergroting. Neem boer (zoek vrouw) Gijsbert Bakhuizen, wiens boerderij aan een smal slingerend dijkje op een steenworp van Abcoude ligt. Ongeschoren, wilde bos haren, gescheurde spijkerbroek. Zijn boerderij ziet er navenant uit. “Als je alles nieuw hebt, zit er veel vreemd geld in. Dat heb ik niet. Kijk maar om je heen. Ik heb alles oud.”
Zijn bedrijf, dat hij tien jaar geleden van zijn vader overnam, telt zeventig koeien en 42 hectare grasland. Plus nog een stuk of 35 stuks jongvee. “Ik heb niet zo heel veel jongvee. Ik probeer mijn koeien wat ouder te laten worden. Dat is efficiënter. Je gaat pas geld verdienen aan een koe als ie melk gaat geven.” Nee, dat doet niet elke boer, reageert hij. “Sommige boeren willen steeds de nieuwste koeien van de nieuwste fokstier omdat ze denken dat die meer melk geven. Ik probeer niet het maximale uit mijn bedrijf te halen, maar het optimale.”
“Elke boer kan zijn eigen route bepalen”, reageert Bakhuizen op de vraag of boeren aan de leiband van banken en slachthuizen en zuivelbedrijven liggen. “Maar iedereen preekt voor eigen parochie: de bank verdient meer aan mij als ik veel investeer. Hetzelfde geldt voor de voerfabrikant en de zuivelfabrikant. Maar elke boer kan daarin zijn keuze maken.” Dat doet hij dan ook: “Mijn vader kocht veel bij: krachtvoer en afval uit levensmiddelen: bierborstel en zo. Ik wilde zo min mogelijk input, dan heb je ook de kosten niet.” Dus voert hij de koeien vooral ruwvoer van eigen land
Met uitbreiding van zijn bedrijf is hij niet bezig. Ja, hij heeft er wel eens over nagedacht. “Een koe op mijn bedrijf geeft 7.500 liter melk”, begint hij uit te leggen. “Een extra melkquotum kost me nu 6.000 euro voor 1 koe. Tot aan 2015 (als het melkquotum wordt afgeschaft) is dat 2.000 euro per jaar. Een koe levert jaarlijks 2.400 euro aan melk op. Dan heb ik 400 euro per jaar over voor voer. Dat kan gewoon niet uit.”
Tegen megastallen heeft de Noord-Hollandse boer niks. “Maar je moet per bedrijf maatwerk leveren om het in te passen in het landschap. Dat de markt straks gedomineerd wordt door grote bedrijven, gelooft hij niet. “In het lage Holland met zijn kleine weggetjes, zul je altijd gezinsbedrijven houden. Waar veel grote jongens ontstaan, vallen altijd weer gaatjes voor de kleintjes. Dat moet je meer zien als uitdaging dan als probleem.”
Wroetstal
Een soortgelijke opvatting heeft Raymond Cobben, die in het Limburgse Ulestraten sinds 1985 een boomgaard en varkenshouderij runt. Toen hij zijn bedrijf van 1.400 vleesvarkens wilde uitbreiden, bleek dat onmogelijk vanwege stankwetgeving: hij zat te dicht bij woningen in de buurt. Dus gooide hij het over een andere boeg: in Canada stuitte hij op een stalsysteem dat beter wilde zijn voor varkens en mest opleverde die makkelijk afzetbaar was.
Vierhonderd varkens staan er nu in de wroetstal met zaagsel die hij een jaar of tien geleden heeft laten bouwen. Na de middagboterhammen met stroop en salami, wil Cobben eigenlijk snel weer aan de slag. Maar hij wil toch ook zijn wroetende varkens laten zien. Even later staat hij in de stal. Grote spinnenwebben hangen aan het plafond, op de bodem van de varkensstal ligt een dikke laag zaagsel waar de varkens hun snuit in duwen. Cobben heeft er wel eens aan gedacht om er eikels in te stoppen, maar de varkens wroeten zo ook wel. “Het eerste jaar stond ik hier gewoon urenlang over de leuning te kijken naar de varkens”, mijmert hij.
Vreemd eigenlijk, dit stalsysteem, vindt hij zelf. In tien jaar tijd heeft hij de hokken nog maar één keer helemaal leeg- en schoongemaakt. Zaagsel aanvullen volstaat. Poepen en plassen doen de varkens langs de rand bij een opening, waar de mest vanzelf op een band valt die het naar buiten transporteert. “Ik had hier gisteren de voederfabrikant op bezoek met drie Koreanen. Die waren in Nederland om bedrijven te bekijken. Die zeiden: dat kan echt niet.” Ja, het verbaast hem eigenlijk zelf ook wel dat hij helemaal geen last heeft gehad van dierziektes. “Zeker ben ik daar bang voor geweest. Ik was gewend aan all in, all out.”
Kleinschalig
Enerzijds wil een boer zijn bedrijf laten groeien en moet je hem niks in de weg leggen, vindt Cobben. Anderzijds zegt hij: “het managen van de varkensbedrijven waar we nu naar toe gaan, heeft niks met boeren te maken. Die bedrijven zijn niet meer te financieren als gezinsbedrijf.”
Zelf wil Cobben niet op die manier boeren. “Momenteel houd ik het op het kleinschalig en overzichtelijk. Ik wil gewoon die grote financiering niet op mijn dak hebben. Ik ga mij bezig houden met afzet, hier in de buurt bijvoorbeeld. Wij zetten nu af aan keurslagers en de Jumbo. En we proberen 20 tot 30 procent van het voer uit de omgeving te laten komen. Ik houd een dubbel verhaal, realiseer ik me. Ik zie de voordelen van schaalvergroting, maar het zijn niet mijn ambities.”
En zo rijdt de trein van de schaalvergroting langs iedere boer, ook al springt niet iedere boer erop.
Geef een reactie