Ik was de haas tot op drie meter genaderd toen de twijfel toesloeg.
Alles lukte en toch…
De haas zat in elkaar gedoken, de oren plat omlaag, en maakte geen aanstalten om weg te rennen.
In twee, drie stappen en een sprong zou ik hem in mijn handen hebben.
De jacht geslaagd. Succes verzekerd.
Een vriend had mij verteld hoe ik het aan moest pakken.
Hij zei dat hazen alleen weg rennen als je recht op hen af komt.
“De truc is dus dat je in grote cirkels om het dier heen loopt, en dan die cirkels langzaam kleiner maakt. Heel geleidelijk. Dan denken ze dat je aan hen voorbij zult lopen en blijven ze zitten waar ze zitten.”
Dat verhaal bleef me door het hoofd spoken.
Zou het waar zijn?
Zou ik zo een haas kunnen vangen? Met blote handen?
Of was het een broodje aap?
Ik kon het nauwelijks geloven.
“Probeer maar”, zei hij.
En dat deed ik.
Nou, daar heb je wel geduld voor nodig. Misschien begon ik te voorzichtig en was mijn eerste cirkel door het weiland veel te groot. Pas na ruim een half uur – belaagd door vliegen, zon en bijgedachten – stond ik achter hem.
De haas was bang. Ik zag hem trillen.
Nu zijn vluchtreflex hem in de steek liet, was hij weerloos.
Ik had mijn jas uitgedaan en was van plan die tijdens mijn sprong vooruit te gooien. Over het dier heen, zodat hij niet weg kon schieten voor ik hem klemvast in mijn handen had.
Maar goed, toen kwam de twijfel.
Ik vroeg me af waar ik in hemelsnaam mee bezig was. En vooral waarom.
Ik eet geen haas en had geen enkele intentie om het dier te doden.
Het leek me kicken.
Ik deed het eigenlijk alleen … omdat het kon.
Daar moet ik, midden in het weiland, plots aan denken.
Aan hoe graag ik, en misschien wel iedereen, dingen doe omdat ze kunnen.
Omdat iets uitgevonden is. Bedacht. Gemaakt. Verkocht. Gegeven.
En niet omdat iets duurzaam is.
Een zwerm spreeuwen vliegt voorbij.
Ik laat de haas met rust.
En loop maar eens op huis aan.
Geef een reactie