Wilde natuur is de basis van biodiversiteit. Daarom moeten we onze oude bossen beschermen, vindt Bert Maes, ook al zijn het nog zulke kleine snippertjes. Helaas gebeurt door gebrek aan kennis en haast vaak het tegenovergestelde. “Nederland heeft nog heel interessante oude boskernen, met populaties die hier al zo’n 5000 jaar of zelfs veel langer bestaan.”
Soms weet hij niet of hij over de grond moet rollen van het lachen of in huilen moet uitbarsten, zegt ecoloog en cultuurhistoricus Bert Maes. Dan staat hij aan de rand van het Limburgse Savelsbos, een lindenbos dat op de lijst Natura 2000 staat, en dan zijn daar door Staatsbosbeheer, pal de op rand en in rechte lijntjes, zilversparren naast geplant. “Zilversparren! Die exoten hebben daar nooit gestaan, ze zijn invasief, ze doen niets goeds voor de grond en ze onttrekken veel vocht.” Een voorbeeld van de bosbouwkundige klungeligheid die, zegt Maes, in de Nederlandse natuur desastreus uitpakt. De zilversparren ontnemen de in-heemse winter- en zomerlindes hun licht en zullen hun zaad in zo’n tempo verspreiden dat ze de kwetsbare inheemse soorten uitroeien. “Er is in Nederland ongemerkt een uitstervingsgolf gaande, en bij elke boomsoort die uitsterft sterven ook andere soorten uit: paddenstoelen, insecten.”
Binnen enkele decennia kunnen Nederlandse beschermde bossen op deze manier kapot- gaan. In de woorden van Maes: veranderen in volstrekt saaie gebieden waar biodiversiteit ver te zoeken is. En volgens Maes is dat in Nederland eerder regel dan uitzondering. “Nog maar 3 procent van de Nederlandse bossen bestaat uit inheemse wilde soorten en we hollen naar de 2 procent. Dat komt natuurlijk ook door de invloed van landbouw en stikstof, en klimaatverandering speelt een rol, maar het ergst voor de kwaliteit is de bijna kinderlijke manier waarop er wordt aangeplant en beheerd, zonder eerst eens te kijken wat er in een bos staat en wat er van oudsher groeit.” Hij wijst graag op het middeleeuwse pand waar hij met zijn vrouw Emma van den Dool, bioloog en mede-eigenaar van hun ecologisch adviesbureau, woont. “Toen we dit pand in de jaren zeventig kraakten, was er bij de monumentenzorg maar weinig kennis van hoe je zo’n gebouw met oog voor de historie moest restaureren. ‘O, het is 700 jaar oud, nou, dan had het een trapgevel en een kelder, en zulke ramen.’ Dat werd toen allemaal een beetje gefantaseerd. Nu is bij monumenten authenticiteit het uitgangspunt. Dat fantaseren gebeurt bij bossen echter nog volop.”
Om het fantaseren tegen te gaan, onderzoekt Maes al 30 jaar de wilde soorten in de Nederlandse oude bossen. Hij legt een kaart uit 1850 over een kaart van nu, en op de plekken waar op beide kaarten bos te zien is, gaat hij kijken. In het Savelsbos hebben hij en zijn medewerkers alle drieduizend lindes op een kaart gezet. “Die bomen kennen ons ondertussen.”
Nationale Boomfeestdag, schoenmerken die voor elk verkocht paar een boom planten en de Bossenstrategie van de overheid, die mikt op 37.000 hectare nieuw bos voor 2030: we lijken allemaal gegrepen door het concept meer bos. Niet goed?
“Dat leidt tot nog meer haast. Maar die haast, in combinatie met dat gebrek aan kennis over welke soorten thuishoren in onze historische boskernen, leidt ertoe dat je complexe ecosystemen vernietigt, om er vervolgens wat flauwekulbossen voor aan te planten. Twintig jaar geleden deden wij een inventarisatie van de wilde houtige soorten in Gelderland. Dit jaar deden we een herij-king. Van de wilde appels en wilde peren was de helft verdwenen. Van Limburg tot aan Groningen zien we dat Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten invasieve soorten gebruiken die daar niet thuishoren en de boel snel overnemen zodra ze vruchten dragen. We kunnen wel zeggen dat onze Nederlandse VOC-mentaliteit van voortvarend doen tot veel ellende heeft geleid. Mensen willen heel graag ‘iets’ doen. Dan is het devies planten, planten, planten. Shell geeft geld aan Staatsbosbeheer om bomen aan te planten en zo hun CO2-uitstoot te compenseren. Maar dat is zo’n simplistisch idee. En het is makkelijker uitvoerbaar dan dat je ergens vanaf blijft of het goed beheert.”
Een speciale rol lijkt er te zijn weggelegd voor de esdoorn, die ziet Maes bijna overal opduiken in nieuwe aanplant. “Er is een klein gebied in Zuid-Limburg waar ze in het wild voorkomen, maar nu staan ze overal. Voor productiebossen maakt dat niet zo uit, dat zijn allemaal vitale bomen en ze doen het goed. Maar hij is enorm invasief en neemt hele waardevolle bosdelen over. Staatsbosbeheer heeft de esdoorn echter tot toekomstboom gepromoveerd.”
Er worden ook exotische soorten met een reden aangeplant. Zoals de ‘klimaatslim-me’ exotische bomen, die worden geplant omdat men verwacht dat we over 50 jaar een klimaat zoals in Frankrijk hebben.
“Soms is het middel erger dan de kwaal. Ten eerste denk ik dat de meest ‘klimaatslimme’ populaties juist bestaan uit bomen die het hier al duizenden jaren uithouden. We proberen de opwarming van de aarde rond de anderhalve graad te houden. Die oude bossen hebben al veel klimaatverschillen meegemaakt, al moet ik erbij zeggen dat die minder extreem waren dan nu. Oude boskernen bestaan bovendien vaak uit soorten die hier vanuit het zuiden zijn gemigreerd. Dat wijst op een genetische flexibiliteit die handig kan zijn om nieuwe temperatuurwisselingen op te vangen.
Het laatste wat je dan dus moet doen is in de topbossen – dat zijn de bossen waar populaties staan die soms tot tweeduizend jaar of veel meer teruggaan – nieuwe exoten introduceren. Ik vraag me af hoe die ideeën dan geboren worden: om zomaar wat Turkse hazelaars, goudenregens of andere fantastische onzinbomen aan te planten. Begrijp me niet verkeerd, er is niets mis met een Turkse hazelaar, het is een prachtige boom. Met geen enkele boom is iets mis. Maar hij heeft niets te zoeken bij onze topnatuurbossen.”
Want dan zitten we straks met een bos vol Turkse hazelaars?
“Ja. Je weet niet of hij soorten verdringt, en hoe hij zich hier vestigt. De gemeenschap rond zo’n boom, de insecten, paddenstoelen en kruiden die met een boom samenleven in het land van herkomst, die verhuist niet automatisch mee. Wat misschien ook weer meer schade zou opleveren.
Maar eigenlijk stel je de verkeerde vraag. Het gaat hierom: in Europa hebben we besloten om de wilde flora en fauna te behouden, binnen Natura 2000 gebieden. Een heel goed besluit. Dat is de basis van biodiversiteit. Daarom beschermen we de habitat van die soorten. In ons geval gaat het dan om de kleine overblijfselen van minst verstoorde bossen. Dat is ons erfgoed. Een vergelijkbare vraag zou zijn: hoe erg is het als het schilderij Zonnebloemen van Van Gogh verdwijnt? Maar die vraag stelt niemand. Terwijl natuur me toch iets belangrijker lijkt.
In Nederland zeggen we met dat geknoei eigenlijk: dat behouden, dat doen we niet. Of zelfs: we kunnen het nog beter doen. Dat doek van die Zonnebloemen is niet meer zo goed, en het was toch al een beetje een saai werk, we restaureren de boel en tekenen er nog wat dahlia’s bij. Of we tekenen nog wat poppetjes bij de Nachtwacht. Dat gaat natuurlijk nooit gebeuren. Maar in de oude bossen lijkt het bijna normaal.”
Hoe komt het dat er zo weinig kennis is?
“Ik denk nog vaak terug aan hoe wij, Emma en ik, zelf zijn opgeleid als biologen. Voor bomen was nauwelijks aandacht, het idee was toch een beetje dat dat allemaal aangeplant was en dat je vooral in de kruidlaag nog iets authentieks kon ontdekken. Het idee dat er in Nederland nog heel interessante oude boskernen zijn, met populaties die hier soms al duizenden jaren bestaan, dat wilde lang niet echt doordringen. In het kader van ons onderzoek naar de aanwezigheid van de nog wilde bomen in Nederland, hebben we bijvoorbeeld de hele Veluwe uitgeplozen. Dat had nog nooit iemand gedaan. Hetzelfde geldt voor de Biesbosch. Wonderlijk, toch? Beheer van bossen wordt niet ingevuld door vegetatiekundigen of ecologen – mensen met oog voor hoe ze kwetsbare ecosystemen aan de praat houden –, maar door op bosbouw gerichte vakmensen. Bij de opleiding bosbouw en ecologie wordt in Wageningen niets over wilde inheemse boomsoorten geleerd. Voor ons onderzoek moeten we zelfs geregeld mensen uit Vlaanderen laten overkomen, omdat hier niet genoeg mensen zijn met de juiste kennis.”
Jullie worden ondertussen door veel gemeenten en provinciebesturen ingehuurd om naar de samenstelling van hun wilde bossen te kijken.
“Ja, dat is een lichtpuntje. Er is meer werk dan we aankunnen. Ook ben ik blij dat de motie van D66 door de Tweede Kamer is aangenomen, waarin staat dat de bescherming van onze wilde flora van houtige gewassen opgenomen wordt in de Bossenstrategie. Een direct resultaat hiervan is dat we nu een uitnodiging van Staatsbosbeheer hebben om met hen in gesprek te gaan over hoe er beter beheerd kan worden. Op papier is er enig optimisme te benoemen. Sommige gemeenten nemen het bovendien zeer serieus als we weer eens iets bijzonders hebben gezien. Zo zijn we nu in gesprek met de gemeente Kampen, omdat we hadden opgemerkt dat daar, naast een van de oudste rivierbegeleidende iepenbossen, per ongeluk Siberische iepen waren bijgeplant. Een van onze medewerkers heeft ze al allemaal met een rode spuitbus aangemerkt.
De levende genenbank van het rijk, beheerd door Staatsbosbeheer, is een prachtig initiatief. Daar worden wilde Nederlandse soorten opgekweekt en vermeerderd voor nieuwe aanplant. Maar als er dan een bepaalde boomsoort niet op voorraad is, wordt er voor nieuwe aanplant toch vaak lukraak maar wat ingekocht bij een boomkweker. Zo gaat dat al decennia. Er zijn karrenvrachten goedkoop plantgoed uit de Balkan in Nederlandse bossen terechtgekomen. Er staan ondertussen meer Balkan-kornoeljes in onze bossen dan de echte inheemse.”
Wat is dan wel goed beheer? En hoe deden we dat vroeger?
“Je moet het bos als het ware restaureren. Dan moet je dus een analyse maken van een oud bos: welke bomen zijn heel zeldzaam en waar gaat het mis? ‘Deze wilde appel, die wil wat meer licht, die zit in de knel, we gaan de populatie uitbreiden of meer licht geven, die beuk of schadelijke exoot kan wel weg.’ En je moeten gebieden beter met elkaar verbinden, we hebben het in die oude kernen echt over snippers. Als er een boom omvalt ligt de kruin erbuiten, als het ware.
Als bioloog wil je natuurlijk eigenlijk dat dingen spontaan gebeuren, maar we zijn al ver over de grens van wat er spontaan nog herstelt. Dus is ook aanplant van soorten in de knel noodzakelijk. In de Nederlandse situatie kun je bos niet aan zichzelf over- laten. In de beukenoerbossen van Roemenië, daar is nooit geplant en nooit geoogst, daar hoef je niets te doen. Maar hier werkt dat niet zo: er is een cultuurgeschiedenis van duizenden jaren, er is altijd gehakt,geoogst, geplant. Niets doen betekent dat er minder licht komt in het bos en dan gaan er soorten dood. Toch lees je dat vaak: we gaan het aan de natuur overlaten en kijken wat er gebeurt. Daar zijn wij van teruggekomen. Voor je het weet komen de invasieve douglassen, esdoorns en de lariksen alweer naar binnen.”
U bent dus niet zo van de ‘rewilding’. Dat is toch wel een trend.
“Dat is zo’n grappig idee: aan de ene kant zorgen we niet voor wat we hebben en tegelijkertijd schetsen we allemaal vergezichten van ‘nieuwe wildernisnatuur’: niets doen, edelherten erin loslaten, nog wat grazers, dan komt het vanzelf goed. Men was zeer opgetogen over een project in de Millingerwaard. Daar zouden spontaan allemaal wilde platanen en walnoten via de rivier uit het zuiden zijn aangespoeld. Maar die komen dan, als je beter kijkt, gewoon uit tuinen, parken en productiebossen in de buurt. In Nederland zijn de meest interessante plekken juist de oude landschapselementen: de oude boskernen, houtwallen, heggen, geriefbosjes. Dus niet gebieden waar bomen vanuit mode werden aangekocht, maar vooral het boerenlandschap. Vroeger werden die stukjes bos door boeren gezamenlijk beheerd, ze haalden er alles wat ze nodig hadden: vezels voor manden, honing, bessen. Dat ging gepaard met verordeningen die bepaalden dat je niet te veel mocht gebruiken om het bos te behouden. Zo hebben de wilde populaties het eeuwen overleefd, dankzij de relatie van mensen en bomen.”
Geef een reactie