De klimaatverandering is niet eenvoudig te stoppen en zal op alle aspecten van ons leven invloed hebben. Dat betekent volgens Duncan McLaren een behoorlijke omwenteling. Onze kinderen zullen moeten leven in een maatschappij waar de uitstoot van emissies met meer dan 100 procent is gereduceerd. Deze transformatie zal niet gemakkelijk zijn, maar is wel essentieel, dringend én mogelijk.
Wetenschappers stelden begin 2014 vast dat het smelten van de West Antarctische ijskappen onvermijdelijk is geworden, met als gevolg een verhoging van de zeespiegel met 3 á 4 meter in de komende eeuwen. Het lijkt onmogelijk om het smelten nog te voorkomen, hoe ver we ook toekomstige emissies reduceren, zelfs als de mensheid risicovolle geo-engineering technieken gaat gebruiken om de mondiale temperatuur te verlagen. Ik hoef Nederlanders niet uit te leggen wat een enorme uitdaging dit is voor toekomstige generaties.
De oorzaak van het smelten van de poolkappen is de door de mensheid veroorzaakte klimaatverandering, als gevolg van de toegenomen uitstoot van broeikasgassen. Klimaatverandering heeft ook nog andere, zorgelijke gevolgen … verzuring van de oceanen waardoor koraalriffen en de visstand worden bedreigd, het vaker voorkomen van extreme weercondities met overstromingen op verschillende plaatsen, of waterschaarste en droogte elders.
Grenswaarden
De meeste hier geschetste gevolgen kunnen nog verminderd worden door drastische en versnelde reductie van emissies. Bij het smelten van de poolkappen vindt er echter een niet-lineaire verandering plaats als het kantelpunt is bereikt. Daarna is er geen weg terug.
Diverse details van de wetenschap van globale klimaatsystemen zijn nog onzeker, maar wetenschappers vrezen dat er grenswaarden zijn die zo’n kantelpunt markeren. Binnen die ‘planetaire grenzen’ hebben ze getracht een veilige ruimte te identificeren.
Gezamenlijk onderzoek onder leiding van het Stockholmse Environment Institute identificeerde negen hoofddimensies van wereldomspannende klimaatsystemen, waarbij ze hebben vastgesteld dat drie dimensies hun grenswaarden mogelijk al hebben overschreden.
Dit betekent niet direct dat rampen onvermijdelijk zijn, maar wel dat we het systeem buiten de bekende, veilige grenzen drijven. Het betekent ook niet dat alle negen dimensies zo’n bekend, onomkeerbaar kantelpunt zouden hebben. De meeste systemen worden wellicht gekenmerkt door lineair gedrag, dan wel worden ze beschermd door hoge niveaus van redundantie – zoals ecosystemen met meerdere verschillende soorten die vergelijkbare ecologische functies vervullen.
De mensheid neemt echter grote risico’s door de veronderstelde grenzen in zoveel verschillende dimensies gelijktijdig te testen en te overschrijden, vooral omdat we weten dat deze elkaar kunnen versterken. De groeiende energieproductie bijvoorbeeld vergt steeds meer water – vooral om te koelen – waardoor de druk op watergebruik verder toeneemt.
Groeiende behoefte
Ondanks de toegenomen efficiency bij het gebruik ervan, nemen de energie- en materiaalstromen voortdurend toe. In geen van de grote economieën is de economische groei in absolute zin losgekoppeld van het gebruik van materialen en energie. Door de opkomst van China als de ‘werkplaats van de wereld’ zijn de milieugevolgen echter naar die (buiten-)landen verplaatst.
De groeiende behoefte aan materialen heeft de vrees voor uitputting van hulpbronnen weer aangewakkerd, vooral doordat het concept van slinkende oliereserves op andere grondstoffen is toegepast.
Maar de werkelijkheid is complexer: zoals het voorbeeld van fossiele brandstoffen al laat zien is het probleem niet het opraken zelf, maar de gevolgen van exploratie en winning in extreme condities of uit onconventionele bronnen. Te denken valt aan oliewinning in de Arctische regio, de BP Deepwater Horizon olieramp in de golf van Mexico, teerzanden, schaliegaswinning door ‘fracking’ en ondergronds vergassing van steenkool. Niet alleen is het risico voor, of de schade aan de omgeving veel groter, we houden ook minder bruikbare energie over per hoeveelheid gewonnen koolstof.
Een vergelijkbaar probleem: Hoewel de kans klein is dat we ’te weinig’ land overhouden gebruiken we nu àl het meest productieve land en verarmen dat maar al te vaak. De schade die we hebben aangericht door erosie, verlies van organisch materiaal en vervuiling wordt gemaskeerd door een alsmaar toenemend gebruik van energie en chemicaliën om de voedselproductie op peil te houden.
Ecologische voetafdruk
Onze ecologische voetafdruk is groot, wordt nog steeds groter, en is ongelijk verdeeld. De totale impact op het milieu door de rijkste delen van de wereld is vele malen groter dan die vanuit het zuidelijke halfrond.
Echter, het begrip ‘Ecologische voetafdruk’ is wel een bruikbare analogie, maar geen nauwkeurige maat voor de samengestelde impact. Om de impact van de gehele mensheid op de planeet te kunnen meten moeten we een beter begrip krijgen van de fundamentele basisbronnen als zonne-energie en bioproductiviteit en hun invloed op de complexe relaties van het systeem Aarde. We moeten deze niet verstoppen in een black box die we het label ‘voetafdruk’ geven: dat zou je kunnen vergelijken met meten van zoiets gecompliceerd als ‘welzijn’ met een samengestelde indicator voor nationaal inkomen.
Politieke problemen
We moeten ook erkennen dat de problemen waarvoor we staan niet eenvoudigweg milieuproblemen zijn waar een technische of wetenschappelijke oplossing voor is, maar dat het sociale en politieke problemen zijn, zowel qua aard als gevolgen.
De oorzaken zijn inherent verbonden met keuzes die voortkomen uit ons economische systeem. Keuzes die bijvoorbeeld gericht zijn op het vervullen van menselijke behoeften met materiële middelen … die competitie tussen bedrijven bevorderen om meer te verkopen … die dezelfde bedrijven politieke macht geven door wereldhandelsverdragen … die huishoudens aanmoedigen om schulden aan te gaan om meer te kunnen consumeren … die alles wat voor de markt wordt geproduceerd als oneindig veel waardevoller beoordelen dan hetzelfde dat in liefde of vriendschap wordt geproduceerd … die liever militaire macht opbouwen en uitoefenen dan de consumptie van olie of land te reduceren.
Maar de mensheid zal het gebruik van fossiele brandstoffen drastisch moeten reduceren. Uiteindelijk hangt de houdbaarheid van onze wereld af van de inbreng van zonne-energie. Ook hier is de hoeveelheid zonlicht die de aarde bereikt niet de beperking, maar het deel daarvan dat we kunnen opvangen en gebruiken. De mensheid moet die oogst delen met miljoenen andere soorten (die vrijwel alle op de een of andere manier afhankelijk zijn van fotosynthese).
Van belang is hoe we het potentieel van de zon kunnen omzetten, hoe we de verkregen energie kunnen consumeren en delen. Als we de barrières zo omschrijven dan klinkt het alsof economie en technologie de mensheid in staat zal stellen de limieten te vermijden, dus waarom zullen we ons zorgen maken?
Geen harde grenzen
Hoewel de veranderende economie en technologie zullen helpen om de aarde houdbaar te maken, wil ik duidelijk maken dat ze ons niet zullen toestaan om eindeloos door te gaan meer en meer te consumeren.
Een groter risico is dat als we ons richten op de harde grenzen, we in feite meer macht geven aan hen die meer van hetzelfde willen: zij die alles rechtvaardigen als goed voor de armen, van vrijhandel tot geo-engineering. Zulke mensen bekritiseren milieuactivisten (helaas soms terecht) omdat ze egoïstisch voor zichzelf handelen en anderen in de kou laten staan.
Deze hypocrisie is onthutsend, omdat hun aanpak meer te maken heeft met groei van ongelijkheid dan met milieubewustzijn, maar de kritiek is nog steeds invloedrijk. Als onze aanpak het risico meebrengt dat mensen tot armoede geraken dan zullen wij worden gemarginaliseerd, dus we moeten het moreel gezien beter doen.
Eén manier is om een ondergrens van waardigheid te bepalen of een sociaal fundament van consumptieniveaus, tegenover een milieuplafond. Een idee dat uitgedragen werd door Zuid-Amerikaanse actievoerders in antwoord op de ‘environmental space’ campagnes uit de negentiger jaren van de vorige eeuw en dat recent gepopulariseerd is met het idee van de ‘donut’ economie van Kate Raworth.
Ik geloof echter dat de sleutel ligt in het verwerpen van de perceptie van milieuproblemen als harde grenzen, en de oorzaak van een op handen zijnde catastrofe. In plaats daarvan moeten we kijken naar hoe politieke en economische systemen werkelijk (kunnen) reageren op beperkingen en crises.
In plaats van efficiency en conservering zien we olie-oorlogen en landjepik, afgedwongen handelsvrijheid en geopolitieke manoeuvres rondom toegang tot hulpbronnen, van Schotland tot aan de Zuid-Chinese zee. Bovendien gebruiken de bestaande economische en politieke machten conflicten en noodsituaties om de democratie in te perken, het toezicht te versterken en nog meer neo-liberale marktoplossingen voor te schrijven.
Naomi Klein suggereert zelfs in haar boek The shock doctrine dat de elite economische en andere crises zelf creëert, zodat ze hun neo-liberalisme op kunnen leggen, ongeacht de risico’s.
Hoop
Maar er is hoop, zelfs in noodsituaties: Rebecca Solnit beschreef hoe mensen feitelijk reageren op rampen: met solidariteit en altruïsme, niet met plundering en conflict, wat typisch de reactie is van neo-liberale elites op rampen.
Neo-liberalisme is trouwens een extremiteit van de kapitalistische ideologie die gekenmerkt wordt door wat David Harvey de ‘accumulatie van onteigening’ noemt. Het streeft naar privatisering van publieke eigendommen en het financieel – tot waardepapieren en handelswaar – maken van andere hulpbronnen.
De ontwikkeling van koolstofmarkten in plaats van koolstofregulering is een praktijkvoorbeeld van neo-liberalisme, dat ideologisch verslaafd is aan competitie, en ongelijkheid als een incentive ziet, maar in de praktijk juist bedrijfsmonopolie en ongelijkheid als erfenis daarvan faciliteert.
Milieuactivisten moeten daarom erg voorzichtig zijn om de neoliberale elite niet in de kaart te spelen door een gevoel van crisis te creëren.
Crisis in ons hoofd
De werkelijke crisis speelt zich niet af buiten in de fysieke wereld van de ‘objectieve’ natuurwetenschap, maar in onze hoofden – in de gemeenschappelijke psychologische en culturele wereld die we construeren om onze plaats in de fysieke wereld te kunnen begrijpen.
In die imaginaire wereld geloven politici dat snelle emissiereducties onmogelijk zijn; en dat hogere winsten en lage belastingen voor die 1 procent van de bevolking politiek zinvol zijn; dat een financiële crisis rechtvaardigt dat klanten betalen voor de schulden van hun bank; dat in die wereld van ‘post-politics’ regeringen menen dat ze niet eens moeten proberen te besturen; waar mensen die in tijd en ruimte ver van ons af staan als minder menselijk kunnen worden beschouwd, beneden ons eigen morele niveau … Die wereld moeten we eerst veranderen.
Door de toestand van die interne wereld kan hervorming van de echte wereld geen adequate verandering tot stand brengen: Regeringen zijn overgeleverd aan de willekeur van de financiële wereldmarkt; zelfs verantwoordelijke bedrijven zijn tegen regulering om hun concurrentievoordeel in belangrijke marktniches te beschermen; en publieke ruimten voor collectieve politieke actie – on/offline – zijn meer en meer geprivatiseerd.
Conventionele methoden van politieke actie voeren en hervormingen zijn eenvoudigweg niet voldoende in staat om het kankergezwel van neo-liberalisme en de milieuproblemen als symptomen daarvan, terug te draaien. Er moet een transformatie plaatsvinden.
Subversie
Maar hoe moeten we denken over transformatie, verandering op systeemniveau? Gelaagde modellen van verandering in systemen kunnen ons goed van dienst zijn. Deze modellen maken onderscheid tussen het culturele landschap en de ondersteunende socio-technische regimes, die met tussenpozen gestructureerd en geherstructureerd worden door innovaties die ontstaan in niches en onderstromen.
Zulke modellen laten zien hoe bepaalde regimes ingesloten of buitengesloten kunnen raken door gevestigde belangen en door de psychologische en cognitieve effecten van rechtvaardiging vanuit het systeem, die ons ertoe nopen – om een veilige identiteit te behouden – het bestaande systeem als eerlijk en wenselijk te accepteren. Maar nog belangrijker is dat deze modellen ons ook inzicht kunnen geven in de hefboomwerking van verschillende benaderingen voor transformatie.
Het eerste model, revolutie, heeft als doel het systeem te breken – waardoor het culturele landschap wordt ontwricht – en voordeel te halen uit de ontwrichting en chaos die daar naar verwachting op volgt. Maar de gevolgen zijn onvoorspelbaar en de machthebbers zullen onvermijdelijk hun toevlucht zoeken in bestaande machtsmechanismen om hun positie te versterken.
Subversie daarentegen, zoekt de zwakke plekken in het systeem – vooral onder de socio–technische regimes – waar hun kracht tegen henzelf kan worden gebruikt. Erik Olin Wright noemt dit ‘symbiotische’ kansen – waar bestaande elites de belangen van de uitdagende groep delen, ten minste voor een deel: de rechten van de vrouw bijvoorbeeld zijn op deze wijze nagestreefd, omdat de economische participatie van vrouwen ook de kapitalistische belangen dient. Op dezelfde wijze belooft de ‘sharing economy’ een grotere economische efficiëntie door het gezamenlijk gebruik van middelen en faciliteiten en reduceert ook de milieueffecten; en – het meest subversief – creëert ook nieuwe ruimten en mogelijkheden voor collectieve politiek.
Door ‘opnieuw uit te vinden’ tracht men alternatieven te creëren in de marge van de conventionele economie – nieuwe niches in de onderstroom te laten ontstaan. ‘Heruitvinders’ vervullen behoeften op manieren die niet zijn onderworpen aan de regels van de markt.
Ik vermoed dat de beste kansen om het systeem te veranderen ontstaan door het strategisch combineren van heruitvinden en subversie. Dergelijke benaderingen – zoals het bouwen van een deel-economie; of het versterken van de stedelijke autonomie – biedt kansen om zowel welzijn te vergroten, gerechtigheid en rechtvaardigheid te verbeteren als de participerende democratie te verspreiden.
De mens
De laatste twee jaar heb ik Friends of the Earth in Engeland, Wales en Noord-Ierland geholpen met hun ‘big ideas‘ project, met als doel interventies te vinden die duurzaamheid en rechtvaardigheid tot stand kunnen brengen. Net als Milieudefensie werkt FOE EWNI voor een rechtvaardige en duurzame wereld.
We hebben heel veel ideeën bekeken, waarvan vele een grote potentie hebben. Ik heb geen ruimte om ze allemaal te bespreken, maar twee thema’s komen overal in terug: zowel in wat we doen als campagnevoerders als hoe we het doen moeten we eerst veranderen hoe wij (als actievoerders en politieke actoren) mensen begrijpen; en als tweede veranderen hoe wij (als mensen) de wereld begrijpen en hoe we ons daarmee verhouden.
Te vaak lijken milieuactivisten de mens als het probleem te zien: het argument dat we met te veel zijn en zelfzuchtig onze eigen doelen nastreven. Het is te gemakkelijk om op te treden als een soort van religieuze extremist die het ‘einde der tijden’ viert en alleen maar bewijzen vindt van menselijke onmacht om te leven naar Gods, of Gaia’s ideaalbeeld. Een dergelijke misantropie is niet ethisch of bruikbaar.
Maar ook beleidsmakers begrijpen de mensen verkeerd, namelijk als de economisch rationele homo economicus uit de neo-liberale theorie; in ieder geval als moreel ontoereikend waarbij ze begeleiding en materiële prikkels nodig hebben om naar behoren te handelen. Erkenning dat we in potentie allemaal capabele en volwassen burgers zijn zonder de druk van zakelijke en politieke systemen is zeldzaam in de politiek – maar ook onder actievoerders.
Identiteit
We moeten mensen zien als sociale dieren, ingebed in sociale systemen, die door evolutie hebben geleerd zowel te concurreren als in groepen samen te werken; die psychologisch en sociaal gevoelig zijn voor de normen en gewoonten die we om ons heen zien. Een aantal bedrijven dat dit herkent probeert haar marketing te richten op een ‘merk’ community, maar zo’n identiteit kan alleen maar oppervlakkig zijn in vergelijking met een identiteit die ontstaat in echte gemeenschappen.
Met het herkennen van het belang van identiteit – de complexe, meervoudige mix van kenmerken, waarden en attributen van groep, etniciteit, geslacht, woonomgeving en gemeenschap – kunnen we beginnen de politiek van de 21e eeuw vorm te geven: het is geen simpele politiek van klassenonderscheid, maar in potentie een politiek van burgerparticipatie waarin we collectief de voorwaarden scheppen voor ons leven en samenleving.
Als campagnevoerders kunnen we de complete persoon benaderen, de consument, burger, ouder, aandeelhouder, natuurliefhebber, etc. We kunnen al die identiteiten en rollen erkennen en er in meevoelen – iets waartoe het bedrijfskapitalisme niet in staat zal zijn.
Nieuwe allianties
We kunnen en moeten nieuwe allianties smeden en samenwerkingen aangaan om – bijvoorbeeld – empathie in het onderwijs te stimuleren, marketingethiek om te vormen, transparantie en participatie als een basis milieurecht te garanderen, gezonde voeding te herdefiniëren op een manier die milieuschade vermindert maar culturele identiteit beschermt, en om ondervertegenwoordigde groepen – met name vrouwen – meer macht te geven.
Alleen door mensen volledig te erkennen kunnen we hopelijk beginnen onze collectieve relatie met de wereld te transformeren: het veranderen van normen, mentaliteit en waarden die zowel ons culturele landschap als het echte landschap vorm geven. Ik doel hier niet op een vorm van social engineering, maar wel dat bij co-evolutie van nieuwe werkwijzen, nieuwe technologieën en nieuwe instituties er naar verwachting nieuwe normen zullen ontstaan.
Veranderende gezondheidsdiëten zullen onze relatie met dieren veranderen. Het multifunctioneel herinrichten van landbouwgronden maakt de verschillende behoeften zichtbaar waarin de natuurlijke wereld kan voorzien. Nieuwe bedrijfsmodellen die zijn geworteld in wederkerigheid, samenwerking en co-productie bieden alternatieve bronnen van werkgelegenheid en welzijn, en kunnen de basis vormen van identiteiten die zijn geworteld in het zijn, niet in het hebben, en geworteld in relaties in plaats van in consumptieartikelen.
Gemeenschappelijkheid
Door in gemeenschappen samen te delen kunnen we gemeenschappelijke middelen waarvan we afhankelijk zijn herkennen, van het park in de buurt tot de wereldwijde atmosfeer: we kunnen andere kritieke hulpbronnen allereerst als gezamenlijk bezit gaan behandelen in plaats van als verhandelbare goederen.
Dit nieuwe idee van gemeenschappelijkheid, van de ‘commons’, is misschien wel het krachtigst en meest belangrijk. De wereld te zien als gezamenlijke middelen en systemen in plaats van hulpbronnen en grondstoffen; het waarderen van bronnen van welzijn en bloei die we in gemeenschap hebben – noch privé, noch publiek, maar samen met de gehele mensheid, nu en in de toekomst.
Als we de wereld op deze manier begrijpen kunnen we die zowel beheren als exploiteren. Ik zeg met opzet ‘exploiteren’: er is geen rechtvaardiging te vinden voor het volmaakte behoud van de wereld ten koste van menselijk lijden, evenmin als het waarde heeft de wereld te vernietigen omwille van winst en macht.
We moeten zowel duurzaamheid als rechtvaardigheid nastreven, en zowel vrijheid als bloei faciliteren. Transformatie is onze enige ethische keuze. Het zal niet gemakkelijk zijn. Het is essentieel. Het is dringend. En het is mogelijk.
Maar vergeet niet: Met angst gaan we er niet komen. Onze verhalen over transformatie mogen dan wel worden verteld in een tijd van crisis, maar het moeten … verhalen van hoop zijn – die ons aanzetten tot handelen, verhalen van samenwerking – die ons inspireren om samen in actie te komen, en verhalen van bevrijding – die ons bewegen tot samenwerking voor gerechtigheid.
Duncan McLaren is onderzoeker en voormalig directeur van Friends of the Earth Schotland. Dit is een bewerkte versie van zijn lezing op het symposium ‘Verandering, hoe doe je dat?’ Georganiseerd door Milieudefensie en Down to Earth op 27 september 2014.
roland zegt
“.. als het kantelpunt is bereikt is er geen weg terug.”
“te gemakkelijk om op te treden als een religieuze extremist die het ‘einde der tijden’ viert”
inderdaad!