Het aantal plantensoorten in Nederland neemt in rap tempo af. Door in ‘kilometerhokken’ de aanwezige soorten te tellen, brengen vrijwilligers de plantengroei in kaart. Journalist Rob de Kam trekt met vier van hen het veld in en luistert naar verhalen over floravervalsing, boze boeren en de maak- en kwetsbaarheid van de natuur.
“We vergeten helemaal te kijken.” Gertie Papenburg stopt met een gedreven betoog en gebaart naar het landschap. We staan op de grens van weilanden en wuivende natuur in het Friese natuurgebied De Putten. Dit is een van Papenburgs favoriete ‘kilometerhokken’, jargon voor een vierkante kilometer Nederland waarin ‘floristen’ planten turven. Papenburg is zo’n florist, vrijwilliger voor FLORON, een organisatie die zich inzet voor de bescherming van Nederlandse flora.
Papenburg, een 71-jarige gepensioneerde docent Nederlands, wordt blij van zeldzame planten en plantjes die hij aantreft bij het monitoren van ‘zijn’ kilometerhokken. Hij komt graag in dit gebied, dat nog niet zo lang geleden ontwaterd grasland was. Nu is het natte natuur, als compensatie voor de aanleg van een nieuwe doorgaande weg. Natuur waarin bijvoorbeeld de Noordse zegge (een plant op de rode lijst van bedreigde soorten – red.) weer helemaal opbloeit. Het nieuwe natuurgebied toont aan dat je met praten op basis van feiten veel kunt bereiken, vindt Papenburg. Het observatiepunt waar we staan is een symbool van zijn strijd voor een betere natuur. Ooit was dit gebouwtje een gemaal dat het waterpeil laag hield voor de landbouw. Nu is het gemaal dichtgemetseld en fungeert het als observatiepunt met een fraai uitzicht op nieuwe natuur. “Dat was wel een gevecht met de boeren uit de omgeving.”
De-escaleren
Ja, de boeren. Hoe reageren die eigenlijk wanneer zij vrijwilligers als Papenburg op hun akkers en weilanden zien rondstruinen om met hun app of klembord de flora in kaart te brengen? Niet altijd even enthousiast, vertelt Jacques Rovers uit Breda (74) aan zijn keukentafel. “Je moet soms de-escaleren en dat lukt niet altijd. Dan word je voor vuile milieurakker uitgemaakt, dat is de laatste paar jaar wel erger geworden. Het komt voor dat de situatie zo intimiderend is dat ik zeg: ‘Jongens we gaan hier weg.’ Maar confrontaties zijn gelukkig nog steeds uitzonderingen, en soms raak je daarna toch in gesprek. En de landbouw is op milieugebied wel degelijk aan het opschuiven, het is niet alleen maar kommer en kwel.”
De-escaleren, dat is ook wat Jan Klooster (71) uit het Drentse Schoonoord bij zijn veldwerk liever doet. “Ik heb eigenlijk nooit gesodemieter. Ik maak geen afspraken vooraf met een boer, maar wanneer ik iemand zie, ga ik er altijd naartoe. Dan laat ik mijn lijst met soorten zien en daar snappen ze dan meestal geen jota van. Maar ze zijn wel onder de indruk en je bent in gesprek.” Boeren liggen wakker van het natuurbeleid, ziet ook Klooster: “Laatst zei een boer tegen me: ‘We worden behandeld als misdadigers.’ Ik snap zo’n boer wel. Een boer wil alle productieomstandigheden in de hand hebben. Zelfs als je daarvoor chemische middelen nodig hebt.”
Geel gras en gif
De gevolgen daarvan zijn soms desastreus voor de vegetatie, ook in het kilometerhok bij het Drentse Schoonoord. Klooster laat dit hok in de eerste plaats zien om de verschillende biotopen: “Je hebt hier Staatsbos, agrarisch land, een veld met blauwe bessen, en ook een van de beginsloten van de Beilerstroom.” Maar er ligt ook een perceel met lelieteelt, waar de gifspuit structureel wordt gebruikt. Zelfs een leek kan zien dat het gele gras rond het perceel zo dood is als een pier. Ook in dit geval kan Klooster wel begrijpen waarom de boer doet wat hij doet: “Is er één leliebol aangetast, dan moet hij de hele partij weggooien.”
Klooster komt zelf uit een boerennest en deed als ambtenaar ooit het ‘bollendossier’ in de gemeente Westerveld, dus hij kent de teelt van binnen en van buiten. “Ik begrijp beide kanten, en dat is ook de enige manier om verandering in de agrarische sector te bereiken. Met overleg, met praten.” En dat is hard nodig. vindt hij. “Vroeger vond je in een weiland wel honderd soorten, nu soms nog maar tien. De boer krijgt er zelf ook last van.” Neem de humus, de stof in de grond die zo belangrijk is voor het vasthouden van water en voedingsstoffen. “In de Veenkoloniën zit op sommige plaatsen nog maar 1 procent humus in de grond, 40 jaar geleden was 5 tot 6 procent normaal. En met de stofstormen daar verdwijnt er nog meer, want humus is lichter dan zand. Dat is pure erosie.”
Liever dan verder te somberen over onvruchtbare grond, gif en geel gras, laat Klooster me 100 meter verderop achter een houtwalletje het langbaardgras zien. En de glanzige ooievaarsbek, in een berm. Plantjes die vroeger zeldzaam waren, maar door de opwarming van de aarde normaal worden in ons land. Klooster: “De glanzige ooievaarsbek kwam in de verspreidingsatlas van 1970 nog niet voor, nu zijn er al veel vindplaatsen, tot in Drenthe aan toe.”
Auto’s als zaadverspreiders
Niet alleen de stijgende temperaturen brengen nieuwe soorten naar Nederland, ook het verkeer levert een belangrijke bijdrage. Klooster laat op een verspreidingsatlas van plantensoorten zien hoe je in het verspreidingspatroon van sommige soorten precies het Nederlandse snelwegennet kunt herkennen. Auto’s als zaadverspreiders.
Ook Willemien Troelstra (53), adviseur duurzaamheid voor het midden- en kleinbedrijf in Rotterdam, ziet nieuwe soorten oprukken. Terwijl we schuilen voor de striemende regen onder een flatgebouw in Delfshaven, legt ze uit dat de Maas daarbij een belangrijke rol speelt. “De rivier heeft eb en vloed. Je hebt hier bijna 2 meter getijdenverschil, dat doet iets met de vegetatie. In de beschoeiing zie je veel planten die het zilte aankunnen. En je ziet planten die steeds verder de rivier afzakken. Hopwarkruid is zo’n nieuwkomer, 2 jaar geleden zag ik die voor het eerst aan de westrand van Rotterdam, nu duikt het op allerlei plekken op, zelfs in het hart van de stad.” In dit kilometerhok werden vorig jaar 228 plantensoorten geteld, waarvan 37 nog niet eerder gesignaleerd waren. Stadsflora monitoren heeft speciale voor- en nadelen, zegt Troelstra: “Heb je net een bijzondere plant ontdekt, is er twee weken later niets van terug te vinden omdat er een borstelwagentje van de gemeente langs is geweest. Maar aan de andere kant weet je nooit wat je kunt verwachten, dat maakt het avontuurlijk. Elk jaar is anders, er komen onkruiden mee met planten in bloembakken en olijfboomkuipen.” Ook vogelvoer en vetbollen kunnen voor verrassingen in de vegetatie zorgen.
Tuinplanten worden niet geteld, de vrijwilligers beperken zich tot wilde en verwilderde plantensoorten, maar de schaal is glijdend. Terwijl we tussen de buien door rondfietsen in Delfshaven, wijst Troelstra in een gemeentelijk perk op een bloem, het geel duizendblad. “Die is geplant, dat is duidelijk.” Maar even verderop zien we tientallen exemplaren op een stenen richel onder een hek. Buiten het bereik van gemeentelijke borstelwagentjes. Troelstra: “Grote kans dat deze verwildert en zich hier gaat vestigen.”
Carnavalsmengsels
Jacques Rovers ziet ook in Breda de zuidelijke soorten toenemen, met de A27 als een van de toevoerkanalen. Zijn kilometerhok aan de rand van Breda telt volgens de meest recente telling minstens 589 soorten. Hij vertelt het met trots. En waar de passerende automobilist op de A27 vooral Joep van Lieshouts beeld De Trechterman zal zien, bespeurt Rovers hier de ene na de andere bijzondere plant. Alle lof voor de gemeente wat hem betreft: hier is zorg en aandacht voor de flora. Het hermeanderen (herstellen van de oude, slingerende loop van gekanaliseerde beken of rivieren – red.) van de Molenleij draagt daar veel aan bij. Zo ziet hij hoe de watergentiaan via het beekje langzaam de stad inkruipt.
Terwijl het snelwegverkeer voorbijraast, prijst Rovers ook het beleid rondom zaaien en beheer in dit kilometerhok. Ingezaaide bermen zijn wat je noemt een dingetje voor veel floristen. Het rondstrooien van willekeurige zadenmengsels met kleurrijke uitheemse soorten om de bijen te helpen – carnavalsmengels – leidt tot ‘floravervalsing’: de kunstmatige verspreiding van niet-streekeigen planten (overigens helpen die mengsels maar een zeer beperkt aantal bijen, zie dit artikel). Dat gebeurt veel. Kon je enkele decennia geleden aan de vegetatie nog zien waar je was in Nederland, dat is tegenwoordig bijna niet meer mogelijk. Niet alleen zaadbommen van goedbedoelende guerrilla gardeners zorgen voor vervalsing, ook bouwgrond kan een verstorende rol spelen. Zo is Schiermonnikoog verrijkt met de knikkende distel, die meeliftte met rivierklei die werd aangevoerd voor een dijkversterking. Is die floravervalsing eigenlijk erg? Rovers: “Dat is inderdaad de vraag. Maar je moet je wel realiseren dat planten onderdeel zijn van een heel systeem, met andere planten, vlinders, insecten. Als een nieuwe plantensoort andere planten gaat verdringen, dan krijg je een heel andere balans. Dat kan voor de biodiversiteit ongunstig uitpakken.” Dat is zeker het geval met de snelle groei van zogenaamde invasieve exoten. De voortwoekerende Japanse duizendknoop is berucht, maar Rovers waarschuwt ook voor de reuzenbalsemien. Imkers zijn er blij mee, want bijen zijn er dol op. “Maar als ze uitgebloeid zijn, wordt het één grote plak op de grond, iets anders heeft dan geen kans meer.”
Nieuwsgierig
Wat brengt de floristen ertoe er iedere keer weer op uit te trekken? Hun turf- en streepwerk moet vooral zin hebben, zeggen de vrijwilligers. Troelstra: “Ik wil graag dat mijn waarnemingen bruikbaar zijn, bijdragen aan onze kennis.” Dat doet het zeker, natuurbeleid wordt op tal van bestuurlijke niveaus beïnvloed door de data die door floristen wordt verzameld. Toch is het diep in hun hart vooral de liefde voor de flora die hen drijft. Klooster: “Je moet vooral nieuwsgierig zijn, altijd op zoek zijn naar een bijzondere soort. Een tijd geleden vond ik een muskusreigersbek, dat was de tweede vondst in Drenthe. Zoiets houdt je scherp.” Troelstra: “Zeker in de stad weet je eigenlijk nooit wat je tegen zult komen. Met als bijeffect dat je op plekken komt waar je anders nooit zou komen.” Rovers, met een lach: “Uiteindelijk doe ik het toch voor de lol.” Volgens een recent onderzoek is de gemiddelde groene vrijwilliger in ons land een witte, hoogopgeleide 62-jarige man. Die zijn ook bij FLORON ruim voorhanden. Dreigt er leegloop? Jan Klooster ziet inderdaad steeds minder jongere vrijwilligers om zich heen. “Jongeren zijn verkleefd met hun telefoon en komen nauwelijks meer buiten. En de biologiestudenten doen steeds vaker onderzoek op microniveau in het lab. Je merkt de gevolgen: er zijn kilometerhokken waar al 25 jaar niemand meer geweest is.”
Omgevingswet
Ook Gertie Papenburg maakt zich zorgen. Vrijwilligers die niet alleen plantensoorten turven, maar zich ook nog met beleid willen bezighouden, worden al helemaal schaars. En dat terwijl de toenemende decentralisatie van het milieubeleid juist schreeuwt om meer deskundige vrijwilligers: “Met de nieuwe Omgevingswet komen veel taken op natuurgebied zelfs op gemeentelijk niveau te liggen. Waar vind je dan nog genoeg mensen met verstand van zaken om de natuurbelangen te verdedigen?” Toch ziet hij ook positieve ontwikkelingen. “Aan een digitale cursus van FLORON hebben dit jaar 800 mensen meegedaan.” En determineerapps zijn populair, net als de site waarnemingen.nl, waar iedereen soorten kan aanmelden.
Pessimisme is ook aan Jacques Rovers en Willemien Troelstra niet besteed. Troelstra: “Ik zie ook jongere mensen bij onze samenkomsten en kampen. En soms meer vrouwen dan mannen.” Papenburg: “We hebben in Nederland, hoofdzakelijk als gevolg van de intensieve landbouw, de meest armzalige flora van Europa. Maar we hebben ook het beste en meest fijnmazige systeem om er data over te verzamelen.” Hij wil maar zeggen: dat moeten we liever wel zo houden.
FLORON en de floristen
De 250 vrijwilligers die flora monitoren in kilometerhokken doen dat onder de vlag van kennisorganisatie FLORON. Elk hok wordt minstens een keer in de 30 jaar bezocht. Daarnaast geven zo’n 5000 mensen jaarlijks waarnemingen van wilde planten door. In samenwerking met het CBS bewerkt FLORON de gegevens tot kaarten en trends (zie Verspreidingsatlas.nl). Rijk, provincies en gemeentes putten uit de resultaten van dit vrijwilligerswerk voor het evalueren en ontwikkelen van hun natuurbeleid.
Geef een reactie