Ze hadden ons verteld dat er wel dertig uilen in de boom zaten.
Mijn broer en ik stonden bij een oude dikke spar; de kragen opgeslagen, het hoofd diep in de nek.
Het was zondagmiddag, maart en bitterkoud. Stuifsneeuw gierde om ons heen.
“Daar,” zei hij.
“Waar?”, vroeg ik.
“Ja,” zei hij, “ik zie ze ook niet.”
Hij wees maar wat.
Steeds vanuit een andere hoek probeerden we de duisternis tussen de takken te doorklieven.
Zo’n boom, merk je dan, is bijna ondoordringbaar. Je mag al blij zijn als je een stukje van de stam kan zien. Zeker als het zo hard waait.
“Toch wel,” zei hij. “Daar.”
Hij wees naar dezelfde plek als eerst. Dit keer met iets meer overtuiging in zijn stem.
Vervolgens kwam hij met een eindeloze reeks van aanwijzingen waar ik geen touw aan vast kon knopen.
“Zie je die gebogen tak die recht vooruit steekt? Daarnaast, schuin daarachter dat kromme takje, en dan iets omhoog, tot je bij die andere tak komt en dan …”
Ik had de eerste tak al niet gezien.
“Man, man, man, wat is het koud,” probeerde ik het turen te beëindigen.
Dat heb ik vaker, buiten. Dan vraag ik me na een tijdje af waar ik eigenlijk mee bezig ben.
“Je moet hier gaan staan,” gaf mijn broer aan. “Je hoofd nog iets naar rechts, dan …”
En warempel, daar zag ik er één. Of nee, laat ik eerlijk zijn, daar zag ik iets dat er één kon zijn.
Een schim. Een vage vorm. Iets dat op een kop met oortjes leek.
Een vreemde opwinding maakte zich van me meester.
Het is toch wat anders als je hem zelf ziet.
Een echte ransuil. Voor het eerst.
“Zie je hem?”
“Ik geloof het wel,” zei ik. “Je bedoelt die zwarte vlek?”
“Ja, met die hoekjes! Die … daar … shit, nou ben ik hem ook weer kwijt.”
Ze hadden ons verteld dat er wel dertig uilen in de boom zaten. Dat konden ze afleiden uit de hoeveelheid poep en braakballen op de grond.
“Ransuilen,” hadden ze gezegd, “kruipen met z’n allen bij elkaar. Samen in een boom. Soms weken achter elkaar.”
Dat wilden we wel eens zien.
Maar goed, de duisternis viel in en verder dan die ene schaduw zijn we niet gekomen.
Dat vond ik, vreemd genoeg, wel mooi.
In onze maakbare samenleving hoor je daar zelden over praten: hoe mooi de dingen zijn die je net niet ziet. De wildheid buiten je bereik. De pracht die je vermoedt, maar nooit echt goed voor ogen krijgt.
Ook dat is duurzaamheid.
Geef een reactie