Filosofe Lisa Doeland wil ons laten nadenken over de vanzelfsprekendheid waarmee we afval in de vuilnisbak gooien. En dan geloven dat het weg is.
“Omdat het ons aan grip op de buitenwereld lijkt te ontbreken, richten we de blik steeds vaker naar binnen, op onszelf.” Lisa Doeland (1982) schreef een boek, met Elize de Mul en Naomi Jacobs: Onszelf voorbij. Onderwerp is onze focus op het individuele welzijn: ‘een antidepressivum waarmee we onze onzekerheid over de complexe en ongrijpbare buitenwereld bedwingen’. Die neiging om de kop in het zand te steken, is ook duidelijk aanwezig in hoe we omgaan met ons afval, zegt Doeland. Ze doet promotieonderzoek naar onze relatie tot afval.
Waar komt je fascinatie voor afval vandaan?
“Het is eigenlijk begonnen met mijn eigen prullenbak. Vroeger was dat een zwart gat waarin ik dingen liet verdwijnen. Maar op een gegeven moment ben ik me gaan verwonderen over de vanzelfsprekendheid waarmee ik spullen weggooide. Wat maakt afval tot afval? En waar gaat het heen? Er bleek geen ‘weg’ te zijn. Wat we in de prullenbak stoppen, verdwijnt niet naar een andere wereld.”
Hoe zou je onze verhouding tot afval beschrijven?
“In onze wegwerpmaatschappij worden we niet uitgenodigd om na te denken over waar spullen vandaan komen of waar ze heengaan. Er is een gebrek aan aandacht en zorg voor de spullen waarmee we ons omringen, wat dingen tot ‘afval’ maakt. Het idee heerst dat het ons niet aangaat, dat het probleem wel wordt opgelost. Daaruit blijkt hoe vervreemd we zijn geraakt van onze leefomgeving. We zijn vergeten hoe verknoopt we zijn met de mensen, dieren en dingen waarmee we onze planeet delen. Die egocentrische houding is de kern van het probleem. Ik vind dat we in kinderachtige tijden leven. We zouden als volwassenen verantwoordelijkheid en zorg moeten dragen voor de wereld, maar de consumptiecultuur stimuleert ons om ons te gedragen als kinderen die alleen met de kortetermijnbevrediging van hun verlangens bezig hoeven te zijn. We moeten strenger zijn voor onszelf.”
Je schrijft dat we ‘het bestaan van het afvalspook moeten erkennen’. Wat bedoel je daarmee?
“Afval heeft iets spookachtigs. Hoe harder we het proberen uit te bannen, hoe hardnekkiger het terugkeert. Afval is ook spookachtig omdat het ons idee verstoort van wat het betekent om aanwezig te zijn in de wereld. Neem de microscopisch kleine stukjes plastic die zich losmaken van onze kleding en in het milieu terechtkomen of de geneesmiddelen die via het drinkwater in ons lichaam belanden. Deze resten zijn nergens meer onderdeel van, zijn nergens meer thuis, maar werken wel door, met onbekende gevolgen.
Mijn idee is dat we zo gedachteloos afval produceren omdat alleen het hier en nu ertoe doet en alles in relatie tot onszelf wordt gezien. We hebben een sterke fixatie op het heden die ons het zicht beneemt op waar dingen vandaan komen en waar ze naartoe gaan. Omdat we het verleden en de toekomst negeren, gaan de dingen ons bespoken. Het bestaan van het afvalspook erkennen, dat betekent ervan doordrongen zijn dat dingen een eigen leven leiden en dat onze relatie ermee niet allesbepalend is. Afval is dubbelzinnig, je kunt geen strakke scheidslijn trekken tussen het nuttige en nutteloze. Wanneer we iets weggooien en die scheidslijn aanbrengen, verabsoluteren we onze relatie tot de dingen. En vergeten we dat ze nieuwe relaties aan kunnen gaan zodra we klaar met ze zijn.”
Hoe is het zo ver met ons gekomen?
“Met de opkomst van consumptiemaatschappij is vuilnis een onderdeel van de productiecyclus geworden. Om die cyclus draaiend te houden is het van belang dat we voortdurend dingen aanschaffen en weer wegdoen. We gooien spullen niet weg omdat ze nutteloos of kapot zijn, maar omdat ons steeds iets nieuwers en beters voorgeschoteld wordt dat we moeten hebben. Spullen worden dan ook gemaakt om binnen afzienbare tijd door andere spullen vervangen te worden. We zijn van een maakcultuur naar een koopcultuur gegaan. Als je veel dingen zelf kan maken en repareren, zoals voor de twintigste eeuw gebeurde, dan heb je er een relatie mee. Dan gooi je niet zomaar iets weg. Tegenwoordig zorgen we niet meer voor onze spullen. Jij kunt ze niet repareren, dus gooi je ze weg.”
Hoe moeten we het afvalspook aanpakken? Zal de techniek het probleem uiteindelijk oplossen?
“Het idee dat de technologie ons wel zal redden, als een macht die van buiten komt, is een vorm van religieus verlossingsdenken. Zo gaan we voorbij aan de kern van het probleem, dat we vergeten zijn dat we op allerlei manieren verknoopt zijn met onze omgeving. Hetzelfde geldt voor het recyclen van afval. Natuurlijk is het goed om te recyclen. Maar het is ook een manier om je geweten te sussen, zoals ook bomen planten om te compenseren voor het vliegen. Zo ontstaat het idee dat je het helemaal goed kan doen, dat het allemaal wel wordt opgelost als de dingen een nieuwe plek krijgen, en dat daarmee jouw taakje er weer op zit. We hoeven onze manier van leven dan niet te veranderen. Hoeveel we ook recyclen, het is niet minder problematisch dat we zoveel spullen naar ons toehalen die we vervolgens weer afstoten. Dat is veel fundamenteler en wordt te weinig ter discussie gesteld.”
Je bent kritisch over zowel de optimistische als de pessimistische blik op milieuproblemen. Wat blijft er nog over?
“Bij optimisme en pessimisme heb je een duidelijk idee over de uitkomst: het komt allemaal goed of het gaat allemaal mis. Het idee van de totale ineenstorting kan ook iets aanlokkelijks hebben, want je krijgt zo ogenschijnlijk grip op het probleem. Of je nu denkt dat “de wereld” gered zal worden of ten onder zal gaan, je hebt de complexiteit en onzekerheid bedwongen die gepaard gaan met het leven in tijden van klimaatverandering. Die luxe heb je niet bij de derde optie, die tussen hoop en wanhoop in ligt. Je kunt het een alledaags doemdenken noemen, waarbij je niet vlucht in toekomstscenario’s, maar de catastrofe dicht bij huis zoekt. Het gaat erom oog te ontwikkelen voor de rampen die al plaatsvinden, maar minder spectaculair zijn dan het einde der tijden. Een van die rampen is hoeveel afval wij produceren. Als we dat willen aanpakken, moeten we ook onder ogen zien wat de schaduwzijde van onze verlangens is. En dat we gewoon minder spullen moeten willen kopen.”
Onszelf voorbij. Kijken naar wat we liever niet zien.
Lisa Doeland, Elize de Mul, Naomi Jacobs.
De Arbeiderspers.
208 blz.
€18,50.
Olane Roos zegt
De stelling dat een kind een egocentrisch wezen is en kinderachtig en dat deze houding ervoor zorgt dat het later als volwassene niet zorgzaam is voor zijn leefomgeving is onjuist. En dat bewijs kan begrepen worden als we het perspectief van het kind serieus nemen en ons in hem verplaatsen. Een kind dat in de eerste jaren van zijn leven als het brein zich vormt empathie heeft gekregen en onvoorwaardelijke liefde en zijn natuurlijke gevoeligheid heeft kunnen behouden omdat het zijn echte gevoelens niet hoefde te onderdrukken bij zijn ouders zal uitgroeien tot een empathische en verantwoordelijke mens die echte zorgzaamheid kent. Maar als de behoeften van een jong kind niet vervuld worden en het zijn ware gevoelens moet onderdrukken leidt dat tot ongevoeligheid en in het volwassenleven tot wat u noemt egocentrisme, o.a. het gebrek aan zorgzaamheid voor de leefomgeving. Zulke uitspraken die u doet richten veel schade aan omdat het de destructieve traditie in stand houdt ongevoeligheid bij kinderen te produceren met discipline in plaats van te pleiten voor vervulling van behoeften. Het is erg belangrijk dat we deze verbanden begrijpen want dan pas kunnen we echt de problemen aanpakken in onze maatschappij en onze planeet beschermen. We kunnen ons geen leugens zoals deze meer veroorloven.
Jesse zegt
Hierop kan ik maar èèn antwoord geven, “JUIST “.
Jose zegt
Ben het helemaal eens met het artikel. Jonge kinderen worden in een schoolsysteem geperst om ze klaar te stomen voor productie. De ontwikkeling van een vrije en eigen geest wordt door allerlei factoren geblokkeerd, en als naasten hier ook geen weet meer van hebben, gebeurt het dus!