Na het verstrijken van de wettelijke termijn wacht het Platform Authentieke Journalistiek nog altijd op documenten van het Ministerie van Financiën. Wat nu? Deel 5 van een serie over de Wet openbaarheid bestuur (Wob).
Een jaar later zijn nog steeds niet alle documenten binnen en stapt PAJ naar de rechter. Hoe heeft het zover kunnen komen? In deze serie nemen we je mee in het verhaal van drie journalisten en hun juridisch adviseur die zich ondanks voortdurende tegenwerking blijven hardmaken voor het recht op informatie.
In de vorige blog kon je lezen hoe we met behulp van de Wet openbaarheid bestuur (Wob) een verzoek indienden bij het Ministerie van Financiën: we wilden alle documenten inzien over exportkredietverzekeringen (EKV) waarmee Nederlandse bedrijven hun projecten in Mozambique willen verzekeren. Met deze documenten kunnen we controleren of de Nederlandse belastingbetaler garant heeft gestaan voor de gasprojecten van Shell. Maar veel verder dan ons verzoek kwamen we niet. Het ministerie gaf aan dat het politiek nogal gevoelig ligt. Tegen alle afspraken in besluit het ministerie om nog eens acht extra maanden te nemen om het verzoek te behandelen. We besluiten om naar de rechter te stappen.
Een tweede en derde kans
Voor je de gang naar de rechter maakt, moet je kunnen aantonen dat je het bestuursorgaan in kwestie de kans hebt gegeven om haar fouten te herstellen. We sturen het Ministerie van Financiën daarom na hun laatste e-mail geen inhoudelijke reactie, maar een sommatie – een aanmaning. We geven het ministerie nog vier weken de tijd om haar standpunt in lijn te brengen met het bestuursrecht en de redelijkheid. Geen of onvoldoende reactie zal leiden tot, zoals dat zo mooi heet, het inzetten van rechtsmiddelen.
Het ministerie doet of haar neus bloedt en gaat ongehinderd door op het door hun uitgestippelde tijdspad. Op 12 januari, 165 dagen na het indienen van ons verzoek, ontvangen we het eerste deelbesluit. Als we twee weken later wederom een deelbesluit ontvangen, zonder dat er ook maar een woord gerept wordt over onze aanmaning, besluiten we om woord bij daad te voegen. Op zes maart sturen we het ministerie een bezwaar wegens niet tijdig beslissen (in juridisch jargon: fictieve weigering) op ons Wob-verzoek.
Dit lijkt de juridische ambtenaar eindelijk wakker te schudden. De volgende dag laat het ministerie weten de vertraging ernstig te betreuren, maar:‘een beroep tegen het uitblijven van een besluit zal naar verwachting echter niet wezenlijk bijdragen aan een versnelde afhandeling van uw Wob-verzoek.’
Ondanks deze waarschuwing, kiezen we voor de voorzieningenrechter. Deze kan worden aangeschreven als er al een bezwaar- of beroepsprocedure loopt, maar er sprake is van een spoedeisende situatie. De rechter kan in deze gevallen een voorlopige beslissing nemen. Onze voornaamste vraag aan de rechter: leg het ministerie een bindend tijdspad op voor de nog openstaande beslissingen.
Lopende projecten
Er verschijnen in maart en april nog twee deelbesluiten. Maar met nog een maand te gaan voor onze rechtszaak is er nog geen besluit genomen over de drie laatste projecten. En laten dit nou net de meest gevoelige dossiers zijn. Het zijn twee projecten van aannemers ten behoeve van ‘een Nederlandse oliemaatschappij’. Het is aannemelijk dat het om Shell of, waarschijnlijker, toeleveranciers van Shell gaat. Ook is er nog geen besluit genomen over de exportkredietaanvraag van ‘een scheepsbouwer en een bank’ in Nederland voor het leveren van patrouillevaartuigen aan de Mozambikaanse overheid.
Wekenlangs horen we niks van het ministerie, maar op drie mei, slechts één week voor de rechtszaak, komt het opeens op de proppen met een gecombineerd besluit voor de laatste drie projecten. Er zijn daarvoor meer dan 1400 documenten geïdentificeerd. Maar het ministerie heeft besloten om alles integraal te weigeren. Dit omdat de aanvragen voor deze projecten nog bij het ministerie in behandeling zouden zijn.
Inhoudelijk houdt dit argument geen steek: zo heeft het ministerie in haar eerdere deelbesluiten wél informatie vrijgegeven over nog lopende projecten. Maar de juridische basis van onze rechtsgang wordt hiermee direct ontkracht. Nu er een beslissing is genomen over alle besluiten, waar kan de rechter dan nog überhaupt nog een voorlopige voorziening over treffen? Dit kan namelijk alleen in nog lopende procedures. Nu de procedure is ‘afgerond’ kunnen we enkel in bezwaar bij – jawel – het Ministerie van Financiën zelf.
Beroepsbelemmering
Terwijl ik mijn hoofd breek over dit dilemma, hijs ik me een week later in mijn goedkope grijze pak dat vrienden hebben bestempeld als het ‘triple B’ pak: goed voor bruiloften, begrafenissen en bestuursrecht. Het is nu aan ons om de rechter te overtuigen dat het integraal weigeren van 1400 documenten niet kan worden opgevat als een volwaardig uitvoeren van de Wob.
Maar al tijdens de zitting blijkt het besluit van het ministerie haar vruchten af te werpen. De rechter spreekt het ministerie streng aan op het feit dat zij hun afspraken niet zijn nagekomen, maar laat ons weten in een lastig parket te zitten omdat de procedure inmiddels is afgerond: “Welke oplossing heeft u voor ogen?”
We hopen dat de rechter het bezwaar zelf wil behandelen of zal eisen dat het ministerie een externe bezwaarcommissie deze zaak laat behandelen. In haar slotwoord verzekert het ministerie de rechter echter dat haar gebruikelijke interne bezwaarscommissie deze zaak objectief en eerlijk zal behandelen.
Dan vraagt de rechter mij om het laatste woord. Al onze juridische argumenten zijn aan bod gekomen, dus maak ik het persoonlijk. Ik vertel de rechter hoe zwaar deze procedures wegen op een klein team. Dat we altijd rekening houden met de nodige vertraging binnen Wob-procedures, maar dat ik aan mijn opdrachtgevers niet kan verkopen dat ik bijna driekwart jaar later nog moet strijden voor een primaire beslissing. Ik stel ook dat dit in directe strijd is met het voornemen van het kabinet om onderzoeksjournalistiek te stimuleren:
“Het zou het ministerie sieren als zij hier navolging aan zouden geven, door in ieder geval Wob-procedures in de wettelijke gestelde termen uit te voeren. Want haar huidige optreden zorgt er enkel voor dat journalisten de Wob niet langer kunnen gebruiken om de overheid te controleren. En kan dan ook enkel samen worden gevat met één woord: beroepsbelemmering.”
Ongeveer af
Wie aan het eind van deze reconstructie hoopte op een goed einde, leeft – in de woorden van het ministerie – helaas in de ideale wereld. De rechter besloot om het ministerie toch nog een kans te geven: ze mogen intern het bezwaar behandelen op de beslissing om 1400 documenten te weigeren. En volledig in de lijn der verwachting keurde het Ministerie van Financiën haar eigen vlees goed: alle documenten van de laatste projecten worden alsnog geweigerd.
Maar niet zonder nog dit te melden: ‘Overigens is uit verdere naspeuring gebleken dat het bij de laatste drie projecten niet om ongeveer 1.400 documenten gaat, zoals in het besluit van 26 april 2018 staat, maar ongeveer 5.000.’
Zal de volgende rechter net zo verheugd zijn als wij dat het ministerie na anderhalf jaar de zoekslag ‘ongeveer’ af heeft?
Geef een reactie