Het was rond half zes in de avond, schemerig en koud. Ik liep te dromen in de tuin.
Het gras kraakte onder mijn voeten en ik dacht aan zuurkool. Aardappels met zuurkool. En lekker doorgebakken stukjes spek.
Over een paar minuten zou het pikdonker zijn.
Plots klonk een harde, felle, agressieve kreet, hooguit een paar meter achter mij.
Mijn haren stonden overeind, ik sprong opzij en keek over mijn schouder.
Eén van onze poezen, die zoals zo vaak achter mij aan geslenterd was, zat trillend tegen het gras gedrukt. Vlak daarboven – groot en dreigend – dook een uil ten aanval.
De scherpe klauwen van de uil misten de poes op een haar na.
De uil vloog door, omhoog, opzij tot net voorbij de kersenboom, en zette een nieuwe aanval in.
Weer sneed een kreet mij door de botten.
“Hé”, gilde ik.
De uil schrok terug, zoefde over de poes heen en verdween hoog in het duister.
Dat was, nog steeds, rond half zes. Er was geen noemenswaardige tijd verstreken. Er was ook bijna niets gebeurd, behalve dan dat ik heel bang was.
De dreiging van het moment greep me enorm aan.
De angst was echt.
De uil was wild.
De angst was kort en hevig.
De uil één brok agressiviteit.
Later, veilig thuis achter de computer, las ik dat angststoornissen de derde plaats innemen in de top tien lijst van ziekten die de grootste ziektelast veroorzaken. Een zesde plaats voor mannen en een eerste plaats voor vrouwen.
Het aantal personen van 18 tot 65 jaar met een angststoornis in ons land wordt geschat op ruim 1,1 miljoen.
Dat is een groot probleem.
Maar de angst die ik die avond voelde, stoorde niet. Ze was juist heel bevrijdend, ik zou bijna zeggen: gezond.
Omdat ze komt en gaat wanneer dat passend is; als een vogel in de nacht.
Ze blijft niet hangen. Ze fixeert niet.
Dit soort angst hoort bij het leven. Ze gedijt in de natuur, pal naast levenslust, verwondering en schoonheid.
Mijn vader begreep dat.
“Ik schrok enorm”, vertelde ik hem door de telefoon. “Het was echt heel eng.”
“Ja”, zei hij.
“Dat zijn toch de mooiste momenten.”
Geef een reactie