
Graanveld in Wesepe dat verwerkt zal worden tot inblaasstro. Beeld: Building Balance
Door de groeiende vraag naar biobased bouwmaterialen neemt de teelt van vezelgewassen, zoals vlas en hennep, in rap tempo toe, ook in Nederland. Waar liggen de kansen voor akkerbouwers? En wat is er nodig om die te benutten?
Je hebt ze misschien wel eens naast een akker zien staan: borden met ‘Hier groeien huizen’. Steeds meer boeren wagen zich aan de teelt van vezelgewassen, zoals vlas, hennep en olifantsgras (miscanthus). Geen oogst voor op je bord, maar voor de bouw. Van de planten kun je biobased bouwblokken, wandplaten en isolatiemateriaal maken. En die vormen een belangrijk ingrediënt bij het verduurzamen van de bouwsector. Bij de productie ervan wordt namelijk – in tegenstelling tot bij steenwol, cement of gips – nauwelijks CO2 of stikstof uitgestoten. Sterker nog: de gewassen halen tijdens hun groei juist CO2 uit de lucht. Door ze als bouwmaterialen in huizen te verwerken, blijft deze CO2 vervolgens langdurig opgeslagen.
Ook voor de landbouw bieden ze uitkomst. John Verberne uit het Brabantse Neerkant zag het verbouwen van vezelgewassen als een manier om zijn boerenbedrijf toekomst te geven. “Ik heb een locatie met vee en verbouw op 70 hectare grond suikerbieten, aardappelen en mais voor veevoer. Daarnaast werk ik als loonwerker voor een aantal boeren in de buurt. Omdat we vlakbij twee Natura 2000-gebieden zitten, staat de landbouw hier onder druk. De regels worden steeds strenger en er zijn plannen om meer ruimte voor natuur te maken. Daarom ben ik teelten gaan verkennen die minder belastend zijn.”

John hoorde van akkerbouwers uit de buurt dat ze bezig waren met het opstarten van de teelt van planten voor biobased bouwmaterialen. “Vezelgewassen zijn rustgewassen. Ze hebben weinig tot geen gewasbeschermingsmiddelen nodig en daardoor belasten ze de natuurlijke omgeving niet. Dat maakt ze ideaal voor landbouw op kwetsbare plekken, zoals in beekdalen en vlak bij natuurgebieden. Tegelijkertijd is er door alle ontwikkelingen rondom verduurzaming van de bouw een kans om er een boterham mee te verdienen. Dat leek me wel interessant.”
Snelle ontwikkeling
In 2023 lanceerde het Rijk de Nationale Aanpak Biobased Bouwen. Een van de doelstellingen van dit programma is om in 2030 op 50 duizend hectare grond vezelgewassen te verbouwen voor de productie van bouwmaterialen. Dat is iets minder dan 3 procent van de huidige landbouwgrond. Volgens cijfers van Building Balance – een stichting die de ontwikkeling van biobased bouwmaterialen stimuleert door vraag en aanbod bij elkaar te brengen – werden in 2024 op zo’n 7000 hectare grond vezelgewassen geteeld die in potentie gebruikt kunnen worden in de bouw. Een jaar eerder was dat nog geen 5000 hectare, vertelt Rob de Groot van Building Balance. “Die groei komt voor een deel door melkveehouders die een extra rustgewas willen naast gras en mais. Dan is een jaartje vezelhennep een interessante optie. Anderen besluiten hun vee helemaal weg te doen en het gras in hun weiland te vervangen door bijvoorbeeld olifantsgras. Verder zie je ook steeds meer akkerbouwers vezelgewassen meenemen in hun gewasrotatie.”
De gewassen halen tijdens hun groei juist CO2 uit de lucht
Van alle vezelgewassen is stro het meest voor de hand liggend om te verwerken tot biobased bouwmateriaal, zegt Marieke Meeusen, die namens Wageningen University & Research (WUR) onderzoek deed naar de teelt van vezelgewassen in Nederland. “Veel akkerbouwers verbouwen al granen, waar stro uit voortkomt. Voor de handel en verwerking hiervan bestaat ook al een hele infrastructuur. Je moet alleen nog zorgen dat het terechtkomt bij producenten van bouwmateriaal en voldoet aan de kwaliteitseisen. Voor inblaasstro – gehakseld stro dat in holle ruimtes van gebouwen wordt geblazen als isolatiemateriaal – bestaat sinds kort het KOMO-certificaat (keurmerk voor de bouw – red.).”
Bij andere vezelgewassen ligt het allemaal wat ingewikkelder, vervolgt Marieke. “Vlas groeit bijvoorbeeld maar op een beperkt aantal bodemsoorten, vooral grond die goed vocht vasthoudt. Daarnaast geldt voor zowel vlas als hennep dat het oogsten en verwerken ervan heel specialistisch werk is. Hiervoor heb je veel kennis en specifieke machines nodig. Dat maakt het al snel duur, zeker wanneer je dat op kleine schaal doet. Olifantsgras is weer een ander verhaal. Dat is een meerjarig gewas, waardoor het minder interessant is voor akkerbouwers. En er is in Nederland ook nog helemaal geen verwerkende industrie voor de bouw. Het olifantsgras dat nu wordt verbouwd, wordt vooral gebruikt als biomassa voor energieopwekking of in potgrond.”

In de kinderschoenen
Toen boer John in 2022 begon met het verbouwen van 10 hectare tarwe en sorghum om als stro te kunnen verkopen, ondervond hij dat de markt voor biobased bouwmaterialen in Nederland nog in de kinderschoenen staat. “Ik had me aangesloten bij een groep akkerbouwers die afspraken had gemaakt met afnemers in de bouw, onder meer over de prijs. Ik ben die prijs gaan doorrekenen en zag dat die veel te laag was ingeschat. Er was bijvoorbeeld nauwelijks rekening gehouden met kosten voor bewerking, transport en opslag. Met een nieuwe berekening zijn we toen tot een hogere, realistischere prijs gekomen. Ook organisatorisch was het nog niet op orde. Bij mijn eerste oogst was er logistiek nog helemaal niks geregeld. Ook konden we een deel van de sorghum niet meer verkopen, omdat een bouwbedrijf afhaakte. Daarvan hebben we de helft in de grond moeten verwerken, dat is goed voor het humusgehalte van de bodem. De andere helft ligt nog opgeslagen. Vorig jaar heb ik sorghum vervangen door
Vezelgewassen zijn ideaal voor landbouw op kwetsbare plekken vezelhennep.”
Vanwege deze tegenslagen besloten de Brabantse agrariërs zich te verenigen in een telerscoöperatie. John: “Samenwerken heeft verschillende voordelen. Je hebt meer slagkracht bij het maken van afspraken met bouwbedrijven en woningcorporaties, en we kunnen met hen communiceren vanuit een centraal punt. Ook kunnen we samen meer zekerheid bieden over de afzet. Als agrariër loop je altijd risico op een mindere oogst, waardoor je afspraken misschien niet kunt nakomen. In een coöperatie kun je dit opvangen met de oogst van andere telers. Door die zekerheid kun je ook afspraken maken voor de langere termijn. We hebben nu bijvoorbeeld al afgesproken dat we met de coöperatie vezelgewassen gaan leveren voor een project in 2030 waarbij 750 woningen worden gebouwd met grotendeels biobased materialen.”
Nieuwe samenwerking
Het inrichten van de keten is volgens WUR-onderzoeker Marieke een belangrijk element om het gebruik van vezelgewassen van Nederlandse bodem als bouwmateriaal verder te ontwikkelen. Al is dat nog best een uitdaging. “Van oudsher zijn de bouw en landbouw gescheiden werelden. Nu moeten ze ineens gaan samenwerken. Je ziet dat partijen van beide kanten nog zoekende zijn bij het afstemmen van vraag en aanbod. Een belangrijke eerste stap is dat je van elkaar weet wat je nodig hebt en wat je kunt bieden.
John beaamt dat. “Een bouwer kan niet in november naar me toekomen met de vraag of ik in februari vezelhennep kan leveren. Ik moet het eerst opnemen in mijn bouwplan en kan het op z’n vroegst in september oogsten. Daarna moet het nog bewerkt worden. Gelukkig merk ik in gesprekken dat bouwers en woningcoöperaties steeds meer snappen wat er voor een agrariër allemaal bij komt kijken. En op mijn beurt begrijp ik hun belangen, zoals leveringszekerheid, weer beter.”


Behalve boeren en bouwers zijn ook verwerkers een belangrijke schakel in de keten. Momenteel is in Nederland slechts een handjevol fabrieken te vinden voor de verwerking van vezelgewassen. Rob de Groot van Building Balance: “Die richten zich nu nog vooral op toepassingen voor andere sectoren. In Groningen staat bijvoorbeeld een verwerker van vezelhennep voor auto-onderdelen en in Zeeland een vlasverwerker voor linnen. We zijn nu aan het kijken of je in die fabrieken meer vezels kunt verwerken tot bouwmateriaal. Maar willen we dit echt goed opschalen, dan moeten er nog meer fabrieken bij. Het liefst in de buurt van waar de teelt plaatsvindt. Als je met volumes enorme afstanden moet gaan rijden, wordt het duur en heb je veel milieu-impact.”
Stimulering
In de tussentijd probeert de overheid het telen van vezelgewassen interessanter te maken voor boeren. Telers van hennep en vlas ontvangen via de eco-regeling uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid een financiële vergoeding voor hun bijdrage aan biodiversiteit en bodemkwaliteit en sommige provincies verstrekken subsidies, zoals de Transitievergoeding Nieuwe Teelten. Verder kunnen de boeren via het systeem van carbon credits extra inkomsten genereren. Voor elke ton CO2 die in het gewas en het eindproduct wordt opgeslagen, ontvangen zij credits. Die kunnen ze vervolgens verkopen aan partijen die hun eigen CO2-uitstoot willen compenseren. Ook het Nationaal Groenfonds koopt – namens het Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur – deze credits aan in het kader van de regeling Stimulering Vezelteelt. Hiervoor heeft het Groenfonds in 2025 2,5 miljoen euro beschikbaar gesteld.

Volgens John zijn dit soort ontwikkelingen cruciaal om de teelt van vezelgewassen de komende jaren concurrerend te kunnen laten zijn met die van andere gewassen of de import van biobased bouwmaterialen uit het buitenland. “Ik vind het leuk om te pionieren, maar tot nu toe hebben vezelgewassen me vooral geld gekost. Dat heb ik ervoor over, omdat ik geloof dat dit op termijn een succesvolle business kan worden. Maar een positief saldo moet natuurlijk niet te lang uitblijven. De prijs voor vezelgewassen moet dus omhoog. Uiteindelijk wil je dat de markt zichzelf kan bedruipen, zonder allerlei subsidies of andere stimuleringsregelingen. Gezien de grote woningbouwopgave in Nederland, de verplichtingen van de bouw om te verduurzamen en de ketenontwikkeling heb ik er vertrouwen in dat dat gaat lukken.”



Recente reacties