De voedselbossen en Tiny Forests schieten als paddestoelen uit de grond. Hoe meer bomen hoe beter, toch? Maar pas op: niet al het groen is goed, waarschuwt hovenier Tinka Chabot. “De gojibes is een enorme woekeraar.”
Soms zinkt de moed je wel eens in de schoenen, na al die documentaires en artikelen over de teloorgang van de biodiversiteit en de natuur. Wat werkt er nou beter tegen dat gevoel dan een boom planten of zelfs een heel mini-bos? Hoe meer bomen, hoe beter, toch?
Bomen leggen CO2 vast, produceren zuurstof en bieden schaduw in hete zomers. In steden zorgen ze er ook nog eens voor dat het fijnstof wordt opgevangen. Een zomereik is van waarde voor wel 2300 soorten organismen: zo belangrijk zijn bomen voor de biodiversiteit. En dus voor ons, want de mens is onderdeel van het ecosysteem.
Meer bomen dus. Niet alleen in het bos, maar juist daarbuiten. Helaas is Nederland een klein en dichtbevolkt land, dus moeten we op zoek naar oplossingen op kleine schaal. Ziedaar de populariteit van voedselbossen en Tiny Forests. Een Tiny Forest is een dicht beplant stuk groen ter grootte van een tennisbaan, met bomen en struiken die van nature in Nederland voorkomen. Dat laatste is belangrijk, omdat ‘onze’ insecten – de basis van de voedselpiramide – vooral leven in en eten van inheemse planten. Voor wie geen tennisbaan in de achtertuin heeft liggen, is er ook nog een mini-variant beschikbaar: een Tuiny Forest met vijf grote struiken en vijf grote bomen op 6 m2.
Cruyff Court
Daan Bleichrodt, initiatiefnemer van de Tiny Forests in Nederland, zag in 2014 een TED Talk van de Indiase ingenieur Shubhendu Sharma over de ontwikkeling van kleine stadsbossen. “Ik dacht: te gek, dat wil ik ook!” Bleichrodt werkte destijds voor IVN Natuureducatie aan natuurbelevingsprogramma’s voor kinderen in grote steden. “Ik merkte dat veel van die stadskinderen zelden in de natuur kwamen. Uit onderzoek blijkt dat kinderen maar 300 meter zelfstandig rondom hun huis bewegen. En rondom de huizen van ‘mijn’ kinderen was weinig groen. Dat minibosje zou dus perfect zijn. Ik vergelijk het vaak met Cruyff Courts: kleine voetbalveldjes in de wijk die kinderen een veilige speelplek bieden. Een Tiny Forest is een Cruyff Court voor de natuur.”
In december 2015 nodigde IVN ingenieur Sharma uit om hen te adviseren bij het planten van het eerste Tiny Forest van Europa, in Zaanstad. Het kwam er in samenwerking met de gemeente, de buurt en een school die het bosje adopteerde. De leerlingen mochten meehelpen met het planten van de bomen en de school kon er buitenlessen geven. Het bosje kreeg veel publiciteit en er kwamen meerdere Tiny Forests, allemaal volgens dezelfde methode. “Op die manier leren kinderen, leerkrachten en buurtbewoners hoe ze een natuurgebiedje maken én verzorgen,” denkt Bleichrodt. “Zo gaat het bos echt leven.”
Tussen december 2015 en december 2020 plantten Bleichrodt, zijn compagnon Maarten Bruns en een heel team aan IVN’ers 110 Tiny Forests, bij elkaar zo’n zes voetbalvelden vol. In deze bossen staan 78.073 bomen, 600 per bosje. De bomen staan dicht op elkaar – veel dichter dan in een normaal aangeplant bos, waar elke boom minimaal 1 m2 tot zijn beschikking krijgt.
Niet iedereen is gecharmeerd van deze methode. Tinka Chabot, bosbouwkundig ingenieur en duurzaamste hovenier van 2019, schreef een kritisch epistel in Trouw, waarin ze betoogde dat er te veel verschillende soorten bomen bij elkaar worden geplant en ook te dicht op elkaar. Chabot: “Er wordt volledig voorbijgegaan aan bosbouwkundige en ecologische kennis, zoals over de uiteindelijke grootte en concurrentiekracht van de individuele bomen en struiken. Hoeveel van die 600 bomen zullen tot volwaardige bomen uit kunnen groeien? Ik schat maximaal drie, de rest vecht elkaar de tent uit.”
Respecteer je plantgoed
De Tiny Forest-methode is bedacht door de Japanse professor Akira Miyawaki, die zijn hele leven heeft besteed aan het observeren, beschermen en heropbouwen van oerbossen. Bleichrodt: “Het viel Miyawaki op dat daar heel veel bomen dicht op elkaar stonden. De bodem was bedekt met takjes en blaadjes. Er was weinig onderbegroeiing, omdat daar niet genoeg licht voor op de bodem valt. Hij zag steeds meer oerbossen verdwijnen en vroeg zich af of je ze versneld terug zou kunnen krijgen. Je zou kunnen zeggen dat Tiny Forests oerbos-experimenten zijn. Het doel van deze methode is dat er sneller een microklimaat ontstaat dat koeler en vochtiger is, juist omdat alles zo dicht op elkaar staat. Sommige bomen zullen inderdaad doodgaan, maar dan komen er nieuwe zaailingen op, die weer zullen groeien. Het doel is dat er steeds nieuwe bomen groeien. Bij experimenten kun je de toekomst nooit met zekerheid voorspellen, dus we weten niet hoe het er over 40 jaar uitziet. Maar in Japanse bossen van 40 jaar oud zien we nog een grote variëteit in de beplanting, qua soorten en hoogtes. In Nederland zien we tot nu toe weinig uitval. In Zaandam hebben de essen het niet gered, maar dat kan ook andere oorzaken hebben. En we zien veel jonge zaailingen van eiken en meidoorns.”
Deze gedachtegang stuit Tinka Chabot tegen de borst. Ze vindt dat je respect voor je plantgoed moet hebben en ziet elke boom of struik het liefst tot volle wasdom komen en floreren. “In een Tiny Forest worden soorten door elkaar geplant die in een natuurlijke situatie nooit in die combinatie zouden voorkomen. Ik vind het zonde van het plantmateriaal en zonde van het geld: 22.000 euro voor 200 m2, dat zijn bossen met een gouden randje. Voor dat geld kan Staatsbosbeheer heel wat meer bos aanleggen, en beter ook. En waarom moet je gaan pionieren met een uit Japan afkomstig en door een Indiër ontwikkeld systeem? In Nederland is juist heel veel kennis op het gebied van vegetatie, ecologie, bosbouw en natuurontwikkeling aanwezig. Daar moet je gebruik van maken.”
Bleichrodt zegt dat het IVN dat ook zeker doet: “We werken altijd met lokale boomexperts en kijken op elke plek wat er inheems voorkomt en wat bij de grondsoort past. Daarbij krijgen we onder andere hulp van de gerenommeerde ecoloog Bert Maes en de hoveniers van Natuurpro. Overigens is ons doel niet om grote bossen aan te leggen, maar juist veel kleine bosjes in versteende buurten. En wat de kosten betreft: de helft ervan wordt besteed aan het betrekken van de buurt, de school en de gemeente, zodat er lokaal eigenaarschap ontstaat.”
Voedsel uit het bos
Een ander voorbeeld van bomen planten met een ander doel dan bosherstel, is een voedselbos. Het oudste en bekendste voorbeeld is voedselbos Ketelbroek van Wouter van Eck, die in Groesbeek een oude maisakker omvormde tot ‘natuurinclusieve landbouw’. De bomen en struiken in het voedselbos leveren eetbare producten zoals fruit en noten, maar ook eetbare bladeren, bloemen en scheuten. Een voedselbos functioneert als een gewoon bos: geheel op eigen kracht, zonder dat er mest, bestrijdingsmiddelen of water worden toegevoegd en zonder dat er elk jaar nieuwe eenjarige gewassen als tarwe of aardappelen worden geplant. Sinds Ketelbroek heeft het voedselbos een enorme opmars gemaakt. In Utrecht wordt zelfs een hele eetbare wijk aangelegd, Rijnvliet.
Ook Frank de Gram werd gegrepen door het voedselbos-virus: “Ik wilde in de praktijk iets doen met de grote problemen waarvoor we staan: biodiversiteitverlies en klimaatverandering. Ik kom uit de zorg en wilde al langer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt zinvol werk bieden waarmee ze ook nog eens de planeet helpen. Toen ik las over voedselbossen raakte ik meteen enthousiast: wat als ik mijn cliënten nu eens in een voedselbos aan de slag liet gaan? Daarmee zouden zij vaardigheden opdoen waarmee ze later weer aan het werk kunnen.” Hij volgde een cursus van een jaar bij The Plant, een groene organisatie die samenwerkt met onder andere Wageningen University & Research (WUR) en Stichting Voedselbosbouw. Nu beheert hij samen met Coöperatie Arbres twee voedselbossen: een voedselbos in wording in Malden en een oude perenboomgaard bij Weurt die wordt omgevormd tot een boomgaard volgens de uitgangspunten van de permacultuur. De Gram: “We willen reguliere fruittelers laten zien: zo kan het ook, met minder gif en een meer diverse aanplant. We betrekken fruittelers bij ons voedselbos, en ook de voormalige vertegenwoordiger van de gewasbeschermingsmiddelen. Hij kijkt mee naar wat wel en niet kan. Want we willen voorkomen dat er bij ons een plaag uitbreekt die ook de boomgaarden in de buurt besmet.” Tot nu is daar overigens nog geen sprake van, want met de aanplant van allerlei verschillende gewassen in de boomgaard en het stoppen met het gebruik van onkruidbestrijdingsmiddel Roundup neemt ook de biodiversiteit toe, dus groeit het aantal natuurlijke vijanden van plaagdieren – denk aan sluipwespen en lieveheersbeestjes.
In evenwicht met de natuur
De Gram is op een derde met zijn aanplant, de andere delen volgen de komende jaren. In de komende 6 jaar zal de oogst steeds diverser worden. “Dit is echt iets dat je ook doet voor volgende generaties, want als het bos tot volle wasdom is gekomen, leef ik misschien al niet meer.”
De oogst zal in de toekomst overvloedig zijn, want De Gram plantte al bomen als kers, pruim, peer, abrikoos en verschillende noten, en struiken als framboos, braam, gojibes, appelbes en szechuanpeper. Alles in rijen gegroepeerd naar wanneer het oogstbaar is. Maar szechuanpeper en gojibes, dat klinkt niet erg inheems. De Gram: “Dat klopt en dat is ook wel een discussie die nu in voedselbossenland leeft: voegen die exotische planten wel iets toe aan de biodiversiteit? Wij proberen geen invasieve exoten te planten, zoals de Amerikaanse blauwe bes waarvan de zaden door vogels worden verspreid. Ook maaien we twee keer per jaar de paden om uitlopers van planten binnen de perken te houden.”
Je kunt echter niet met zekerheid zeggen dat er geen invasieve soorten in een voedselbos staan, waarschuwt Chabot, simpelweg omdat we er nog te weinig kennis over hebben. “Denk aan de hibiscus, de vlinderstruik of laurierkers: allemaal tuinplanten die nu ineens invasief blijken te zijn.” Ook vindt ze dat De Gram veel te licht denkt over de aangeplante exoten. “De gojibes is bijvoorbeeld een enorme woekeraar, er hoeft maar ergens een takje de grond te raken en er ontstaat een nieuwe plant. Dat geldt ook voor de appelbes; er worden nu al kapitalen uitgegeven om die plant in natuurgebieden te bestrijden.”
Biodiversiteit en CO2-opslag
Leiden al die minibosjes tot meer biodiversiteit? Bleichrodt vroeg Fabrice Ottburg, ecoloog bij WUR, om dat bij de Tiny Forests te monitoren. Ottburg telde 634 verschillende dier- en paddenstoelensoorten en 298 verschillende plantensoorten, naast de aangeplante bomen. In het oudste Tiny Forest in Zaanstad werden de meeste soorten aangetroffen. Vooral beestjes als mieren, pissebedden, bladluizen, regenwormen en slakken vonden hun weg naar de minibosjes, maar er zijn ook amfibieën en vogels gespot. Tiny Forests zorgen volgens Ottburg duidelijk voor meer biodiversiteit in de stad. De soorten die je in een Tiny Forest vindt, zie je niet terug in gemeentegroen of versteende tuintjes.
Uit het onderzoek van WUR blijkt verder dat de Tiny Forests evenveel CO2 opslaan als ‘normale’ bossen en dat ze de waterbergingscapaciteit van een stad vergroten. Bij elkaar vingen de elf onderzochte bossen ruim 6 miljoen liter regenwater op. Water dat anders naar het riool was afgevloeid. Omdat het gaat om ontsteende gebieden, dringt het water ook in Tiny Forests door tot de bodem, wat verdroging tegengaat. De minibosjes hebben in de stad ook een verkoelend effect. Dat werd vorig jaar op een hete zomerdag in Zaanstad goed duidelijk. De straattemperatuur was toen ruim boven de 40 graden, terwijl de bodemtemperatuur in het minibosje net boven de 15 graden kwam. Meer bomen in de stad, zoals in Tiny Forests, kunnen volgens Ottburg zo een bijdrage leveren aan het voorkomen van hittestress.
Kinderen in contact met de natuur
Chabot is niet overtuigd. “Als je een gebied ontsteent neemt het automatisch meer water op en leeft er na een paar weken al van alles in de bodem. Biodiversiteit komt vanzelf, daar hoef je echt geen Tiny Forest voor aan te leggen. Ik geloof zeker dat er van alles leeft in zo’n minibosje, maar dat gebeurt ook als je de natuur haar gang laat gaan of iets goeds aanlegt qua beplanting.”
Ze begrijpt de behoefte om iets te doen overigens heel goed. “Omdat het zo slecht gaat met het milieu en het klimaat lijkt iedere bijdrage, hoe kortstondig en duur ook, beter dan niets doen. Maar echt succes krijg je pas als je snapt waar je mee bezig bent. Verdiep je in de bodem, de beschikbare ruimte, de standplaats en in de grootte die planten uiteindelijk krijgen. Alleen als je dat zorgvuldig doet, is er een grote kans van slagen.”
Het feit dat door Tiny Forests kinderen in contact met natuur worden gebracht, vindt Chabot wel prijzenswaardig. Veel kinderen groeien immers op in verstedelijkte omgevingen en zitten vaker binnen achter een scherm dan dat ze buiten zijn en zich verbazen over de wonderen van de natuur. “Bewustwording bij kinderen is heel belangrijk. Wakker enthousiasme aan voor de natuur, leer ze wat er leeft.” Om eraan toe te voegen: “Met kennis van en respect voor de plant.”
Leo zegt
mooie initiatieven, gaat wel voorbij aan het wereldvoedselprobleem.l
Olga de Herder zegt
Ik denk dat elke vorm om mensen zich bewust te laten zijn, dat we bossen nodig hebben, zeer toe te juichen is.
En bossen zoals mw. Chabot ze wil, wil ik ook graag. Maar zolang de politiek niets doet en Europa weinig,
vind ik dat we dit zeker in steden kunnen doorzetten.
Wat ook heel goed kan helpen, is lezen, bijv. de boeken van Peter Wohlleben, te beginnen met het geheime leven van bomen.
Maria ten Hoeve zegt
Wat een interessant en leuk idee! Ik heb een ruimte tuin en zou zelf ook een bos kunnen aanplanten. In de stad kan het inderdaad ook goed uitgevoerd worden, in parken of in kleine tuinen. We hebben een boel creatieve oplossingen nodig om het CO2 overschot te kunnen oplossen, dit lijkt me alvast een goed idee!