Ik was bij vrienden in Rotterdam. We liepen door de stad, aan de oever van de Nieuwe Maas.
Achter ons de Erasmusbrug. Voor ons de minstens zo imposante Willemsbrug. Oude roodstalen jukken, ellenlange kabels en een strook verkeerslawaai.
“Kijk”, zei Pim. “Daar.”
Ik zei niks en leg straks uit waarom.
Het was mooi weer. Wandelaars, joggers, fietsers.
Auto’s links en rechts.
Naast ons, in het water, voeren volgeladen containerschepen richting Duitsland.
Mensen met zorgen, mensen met plannen.
Liefde, zweet, verveling.
“En daar zit hij als het regent.”
“Sorry”, zei een meisje dat ons in looppas op de rug liep.
Ik deed een stap opzij en keek naar boven.
Vijftig meter boven ons, bij de reling net onder de rand, zag ik een veeg vogelpoep.
En hoger nog, bovenop het juk, een donker stipje.
“Zie je?”
Ik knikte.
Wat valt er nog te zeggen?
Een slechtvalk, hartje Rotterdam. De snelste aller vogels, die met snelheden boven de 350 kilometer per uur – de kop vooruit, de vleugels strak tegen het lijf gedrukt – door het luchtruim kan suizen. Onverschrokken. Onbevreesd.
“Kijk!”
Het dier zat en zag en overwon.
Ik ervoer wildheid in zijn meest pure vorm. Vurige ogen. Strakgespannen spieren.
Eén brok samengebalde kracht.
En het gekke was dat hier, pal onder de vogel, alles gewoon doorging. Geen moment. Geen verwondering. Geen ruimte.
De auto’s reden door alsof er niets aan de hand was. En alle mensen praatten, zoals mensen dat nu eenmaal doen.
Over klimaatverandering en oliestook. Over pensioenen, kleurpotloden en wat eten we vandaag. En wie met wie, hoe lang al en of nog. Over meubilair, studiefinanciering en T-shirts, zwart en blauw.
Dit leek de slechtvalk niet te deren. Hij bewoog niet. Een stilleven; hoog boven het gepeupel. Tijdloos tot een prooi zijn blikveld kruist.
Wat kun je doen?
Een parallel universum.
Een deur, een poort, een nooduitgang.
Twee werelden binnen handbereik, op 50 meter van elkaar.
Oerkracht meets modern.
Alleen in stilte komen deze werelden samen.
Of misschien ’s avonds, in de schemering.
Geef een reactie