Het Nederlandse klimaatbeleid is terug bij af. De afgesproken doelen in het Energieakkoord blijken onhaalbaar. Voor de vijfde keer in de afgelopen 25 jaar zijn er ambitieuze doelen gesteld, en voor de vijfde keer wordt geconcludeerd dat ze niet gehaald worden. Voor de vijfde keer blijkt het grote manco de ‘vrijwilligheid’ en het ontbreken van ieder prijsbeleid.
Leren we nooit van onze fouten uit het verleden? Het Nederlandse klimaatbeleid laat zich tot nu toe samenvatten als een jarenlange strijd tussen vrijwillige maatregelen, bijvoorbeeld via convenanten en subsidies aan de ene kant en verplichtende maatregelen, zoals strengere normen, en heffingen aan de andere kant.
Wortel boven stok
Het is begin jaren negentig als dit conflict voor de eerste keer wordt uitgevochten. Het gaat tussen milieuminster Alders en minister Andriessen van Economische Zaken (‘ik prefereer het worteltje boven de stok’). Alders voert een felle strijd voor een heffing op energieverbruik, ook voor de grote energie intensieve bedrijven. Shell, KPN, Akzo, en Hoogovens zijn woedend. In een overleg met premier Lubbers en vice-premier Kok in het Torentje dreigen ze de politiek: ‘als dit gebeurt dan is het oorlog.’ Aldus oud-minister Alders terugkijkend op dit overleg.
Het lukt de bedrijven om de energieheffing tegen te houden. Het kabinet kiest vervolgens voor ‘het zelforganiserend vermogen van de samenleving’ en een convenanten-aanpak. Trouw vraagt zich af in een hoofdredactioneel commentaar: ‘Kunnen we ons veroorloven zo rustig aan te doen?’
Boegbeelden
In 1997 publiceert het eerste Paarse kabinet vervolgens de ‘Nota Milieu en Economie’ en de verwachtingen zijn hooggespannen. Maar minister de Boer van Milieu blijkt in het kabinet een smadelijke nederlaag geleden te hebben tegenover minister Wijers van Economische Zaken. Er komt geen ‘generiek beleid’, zoals heffingen en normen die voor iedereen gelden, maar de verandering moet in gang gezet worden door ‘boegbeelden’, voorbeeldprojecten zoals autodelen en duurzame bedrijventerrein.
‘De acties lijken een enigszins vrijblijvend karakter te krijgen’, concludeert een evaluatie enkele jaren later. Wat ontbreekt is ‘internalisering van de milieukosten.’ En daar wil het kabinet onder het motto ‘goede ideeën pikt de samenleving zelf wel op’ niet aan. Van de ‘Nota Milieu en Economie’ wordt verder niet veel meer vernomen.
Energiebelasting
Milieuorganisaties en wetenschappers blijven ook hierna aandringen op een energiebelasting voor de grote energieslurpende bedrijven. Deze zijn verantwoordelijk voor meer dan vijftig procent van de Nederlandse CO2-uitstoot. Maar de paarse kabinetten durven er niet aan. Er komt wel een ‘Benchmarkconvenant’ waarin de bedrijven beloven tot de wereldtop te gaan behoren wat betreft energiezuinigheid. Sancties zijn er niet. Het wordt het bekende verhaal: er komt weinig van terecht. ‘De energie intensieve industrie houdt de wereldtop niet bij’, concludeert de evaluatie na een paar jaar. Er is sprake van een ‘achterstand’. De CO2-uitstoot van de bedrijven is jaar na jaar gestegen.
Op de golven van Al Gore’s klimaatfilm komt minister Cramer in 2007 opnieuw met ambitieuze klimaatdoelen. De percentages vliegen je om de oren. Maar als het op maatregelen aankomt, kiest ze niet voor verplichtingen of een verhoging van de energiebelasting maar voor ‘icoonprojecten’ en een hele serie convenanten. Ze belooft een evaluatie na drie jaar en eventueel een aanscherping van beleid als blijkt dat de convenanten onvoldoende effect sorteren. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) komt, we herkennen inmiddels het patroon, met een vernietigend rapport: met het voorgenomen beleid zijn de doelen onbereikbaar. Directeur Hajer pleit voor ‘een meer verplichtend beleid.’ Het komt er niet van. In 2010 valt het kabinet waar minister Cramer deel van uitmaakt.
Energieakkoord
En dan is het oktober 2014. Opnieuw zijn er doelen geformuleerd, nu in een Energieakkoord, en opnieuw is gekozen voor de route van onderlinge afspraken. En opnieuw moeten de rekenmeesters van het PBL concluderen dat de doelen niet gehaald gaan worden. De productie van duurzame energie blijft ver achter, maar nog groter is de achterstand voor de energiebesparing door de industrie en het verkeer. Het Energieakkoord heeft geresulteerd in een aantal – wat eerder geheten zou hebben – ‘boegbeelden’ of ‘icoonprojecten’ maar een structurele doorbraak is achterwege gebleven.
De keuze is nu even simpel als moeilijk: kiezen we wel voor een forse heffing op CO2-uitstoot en zijn we bereid strenge normen voor energiebesparing in te voeren? Of kiezen we een zesde maal voor vrijwilligheid? Een lastige vraag voor de politiek, maar ook voor de milieubeweging. Want ook daar is de laatste jaren een voorkeur gegroeid voor leuke voorbeeldprojecten (kijk maar wie er staan in de Trouw Duurzame 100) en is er te weinig aandacht voor harde politieke maatregelen.
Wijnand Duyvendak is auteur van het boek Het groene optimisme – het drama van 25 jaar klimaatpolitiek.
roland zegt
Vrijwillige voorbeeldprojekten zijn zeker niet het enige euvel!
De weinige normen die er nog wel zijn, worden nauwelijks gehandhaafd of zijn slecht uitvoerbaar. De verplichte CO2 EU norm blijkt in de praktijk van het dagelijkse autogebruik weinig effektief. Hybride auto’s verbruiken bij bepaald rijgedrag (veel) meer dan een gewone diesel, met dank aan de milieusubsidie.
Milieulabels – A+++ – zijn onbegrijpelijk geworden en de verplichte investering met een terugverdientijd van minder dan vijf jaar wordt nauwelijks gehandhaafd.