Volgens filosoof en organisatiedeskundige René ten Bos heeft men in de discussie over duurzaamheid geen besef en kennis van de realiteit. De toestand van de zeeën en oceanen stemmen hem niet vrolijk. Daarom schreef hij er een boek over waarin hij pleit voor een andere, waterige manier van denken.
We zijn erdoor omringd en bestaan er zelf voor een groot deel uit. Het belang van water valt niet te ontkennen, toch gaan we er onverantwoordelijk mee om. In het prachtige boek Water gaat filosoof René ten Bos op zoek naar de oorzaken van die onverschillige houding, die al begint bij de oude Grieken.
“Opmerkelijk genoeg begint de westerse filosofie met Thales van Milete, die water als de oergrond van alles zag”, vertelt Ten Bos in de woonkamer van zijn huis in Nijmegen. “Maar al snel daarna verdwijnt dit idee en wordt water gezien als een gevaar voor de mens, al vóór Plato. Herakleitos ziet de dood als totale onderdompeling van de ziel – in water. Volgens de Griekse filosofen kan alleen een droge ziel denken, omdat de hersenen dan aangewakkerd worden door het vuur, door het zonlicht. Denken doe je hoog op de heuvel. Dat is heel wat anders dan denken in de haven.
Plato laat Socrates in het begin van De republiek letterlijk ‘afdalen’ naar de haven van Piraeus. De haven is dus down under, een no-go-zone. Socrates zou dat overigens nooit doen, want de haven is een besmettelijk gebied, er komen vreemdelingen. Je kunt er de zuiverheid van de Griekse ziel niet handhaven. Plato vond daarom dat je alles op zee moet wantrouwen. Soldaten worden er laf omdat ze, anders dan op land, de mogelijkheid hebben om te ontsnappen. Vissen vond hij een laffe jachttechniek. Ze gooiden bedwelmende oliën in het water, waardoor je de vissen zo kon pakken. De jager daarentegen moest verschillende skills hebben, dat vond Plato heel belangrijk. Bovendien is de zee de plek van de goden, daar hoort de mens niet thuis.”
Deze houding van de oude Grieken verklaart onze onverschilligheid ten aanzien van de zee en water in het algemeen?
“Ja, de zee werd hierdoor altijd gezien als een a-historische plek, waarover geen verhalen te vertellen zijn. We kennen Michiel de Ruyter of piraten als Francis Drake, maar die verhalen gaan over stukjes land op zee, de boten. Nooit was er aandacht voor het water zelf. De zee laat geen sporen achter, die is oneindig en kun je daarmee van alles aandoen. Er dus ook van alles ingooien zonder dat je er problemen mee krijgt. Het is de plek waarvandaan nooit iets terugkomt. Pas eind 19de eeuw, met het verdwijnen van de walvisvaart, krijgt men langzaamaan meer belangstelling voor de zee zelf en dient de oceanografie zich aan. Dan leren we over de samenstelling van het zeewater, over de mineralen die er in zitten, over stromingen. Waarom water weer sluit nadat een boot er doorheen gevaren is. Maar het besef dat de zee intrinsieke waarde heeft kom je pas heel laat tegen. Dat was voor mij een van de ontdekkingen tijdens het schrijven van dit boek.”
Waarom deze ommekeer?
“Dat begint altijd vanuit nutsoverwegingen. Men ontdekt dat de zee goud bevat. Dat stromingen belangrijk zijn voor scheepvaart en de visvangst. Dat het door golfstromen in New York ijzig koud kan zijn terwijl het op de hoogte van Rome ligt.”
Daarvoor was de zee alleen iets om overheen te varen?
“Ja, je kunt er veel gemakkelijker goederen over vervoeren en verhandelen dan over land. Er zijn geen grenzen, geen douaniers. Dit is heel belangrijk voor het ontstaan van de wereldhandel. Niet voor niks huurt de VOC Hugo de Groot in om deze Mare Liberum, het idee van de vrije zee, omkleed met allemaal rechtsfilosofische argumenten, te verdedigen. Na De Groot komen er wel discussies over territoriale wateren, maar de Mare Liberum blijft overeind. Op basis daarvan legitimeren IJsland en Japan nu nog steeds hun walvisvangst. Eigenlijk zeggen ze: niemand heeft er last van. Dat blijkt niet zo te zijn, de zee is niet onuitputtelijk. In ecologische kringen hoor je daarom steeds vaker pleidooien voor het idee van een Mare Restrictum. Maar het is moeilijk de zee te beheren. Je ziet wat er gebeurt nu de Noordelijke IJszee smelt. Alle aangrenzende landen – Rusland, Denemarken, Canada, Noorwegen en de VS – leggen direct hun claims neer. Er zit onder die zee van alles wat economische waarde heeft. De oliemaatschappijen staan al klaar, zie Shell dat er naar olie wil gaan boren. Ondanks al hun lippendienst aan de zorg om klimaatverandering en duurzaamheid.”
Je hebt geen hoge dunk van het duurzaamheidsdenken, blijkt ook uit je boek.
“Ik vind het een vorm van cynisme. Er zit een restauratiegedachte in: we brengen de toestand weer terug naar zoals hij was. Maar dat gaat niet gebeuren, de schade die aan de zee is toegebracht is niet te herstellen. Het gaat hooguit om het aftoppen van de schade, hij stijgt minder exponentieel. Die boodschap is echter gespeend van ieder optimisme, dat vinden de duurzaamheidsdenkers niet leuk. Daar heerst een optimistische Yes-we-can!-mentaliteit. Ik vind het mijn taak om dat soort mentaliteit te demystificeren en niet om mensen een vals optimisme te geven.
Cynisme is ook een totaal gebrek aan bescheidenheid, dat zie je terug bij duurzaamheidsmanagers, een gebrek aan nederigheid, aan ootmoed. Men denkt het wel even op te lossen. Maar de problemen zijn dermate groot dat het op geen enkele manier zomaar kan. Ook niet met technologieën. Er is heel veel techno-optimisme, neem het enthousiasme voor Boyan Slat die met enorme vangarmen plastic uit de oceanen wil vissen.”
Wat is daarmee mis?
“Het is ten eerste een conceptuele fout omdat je het probleem aan het einde wil oplossen en niet aan het begin door geen plastic meer te maken. Daarnaast is het gebaseerd op een enorme onderschatting van de kracht van water. Die vangarmen zijn in no-time kapot. Bovendien drijft het meeste plastic niet aan de oppervlakte, maar is al lang tot minuscule deeltjes afgebroken en zit lager in het water. Die vang je dus niet met die armen. Begrijp me goed. Die jongen moet gewoon verder blijven denken, hij is vast geniaal, maar ik ben er wel voor het realiteitsprincipe boven het optimisme te zetten. In de duurzaamheidsdiscussie ontbreekt dat realiteitsprincipe vrijwel volledig. Alle cijfers die ik uit de wetenschappelijke literatuur haal, over de zee, over de visstand, et cetera, stemmen mij niet vrolijk. Maar het managementdenken over duurzaamheid heeft weinig oog voor wetenschap.”
Je uit in je boek felle kritiek op wetenschappers die zich in jouw woorden “in dienst stellen van de vernietiging van onze planeet”. Maar anderzijds breek je ook een lans voor de wetenschap en verwijt je de samenleving dat ze steeds minder goed raad weet met wat wetenschap te melden heeft.
“Er is een tendens vooral geld te stoppen in spectaculaire projecten zoals die vangarmen. Wetenschappers zitten in de ratrace van geld binnenhalen en omdat de maatschappij spektakel wil, is de neiging dat te leveren groot. Naar het gedegen werk van oceanografen die dag in dag uit op zee onderzoek doen naar bijvoorbeeld extremofiele levensvormen gaat daarentegen steeds minder geld. Daar worden de analyses gemaakt die duidelijk maken wat er écht aan de hand is. Hoe zit het met de hoeveelheid plastic, de slijmvorming, zijn de microben die daarin nog leven nog steeds in staat om methaan in zuurstof om te zetten, of wordt dat ook anders? Daarvan dienen wij veel meer te weten. Aan die plastic soep valt weinig te doen. Ja, plastic flessen en zakjes verbieden. Dat gebeurt niet.”
Je wijst er zelfs op dat bedrijven geen moeite hebben met vervuiling omdat ze ook daarvan wel weer een verdienmodel weet te maken. Je noemt als voorbeeld de olieramp in de Golf van Mexico waar de medische sector nu wel bij vaart.
“Ik word daar wat polemisch, maar het laat wel zien dat aan de zee nog steeds geen intrinsieke waarde wordt toegekend. De natuur is daar enorm veranderd, van een trofisch evenwicht is geen sprake meer. Maar de excessieve algenvorming blijkt allerlei toepassingen te hebben in kankerbestrijding. De medische industrie vaart er dus wel bij. De omzet hiervan is nu al veel groter dan de omzet van toerisme en visvangst. Daar schrik ik van. Je kunt dus niet over duurzaamheid spreken zonder over het karakter van het kapitalisme te spreken.
Het kapitalisme moet altijd nieuwe wingebieden ontginnen. Dat is lange tijd de zee geweest, maar dat blijkt nu ook niet meer zo te zijn. Maar als externaliteit – het afwentelen van kosten op iets anders – wezenlijk is voor het kapitalisme, dan is het systeem gedoemd. Want je kunt niet eindeloos naar water externaliseren. Dat hebben we altijd gedaan, maar de kern van mijn boek is dat dat niet kan. Dat water, de zee, is in ons. Zo eindigt mijn boek. De discussie over kapitalisme is noodzakelijk, maar ik probeer ook een ander soort denkrichting aan te geven zodat de zee in ieder geval weer binnen ons zintuiglijk bereik komt.”
Die denkrichting is zintuiglijker, wateriger?
“Ja, vandaar mijn aandacht voor poëzie, voor ruiken en voelen, voor ambachtelijke kennis. Ik ben wel eens mee op pad gegaan met dijkbeheerders. Die gasten leren je dingen die je niet weet, wij zijn vaak gevangenen van onze eigen conceptuele beelden. Bij de zeespiegelstijging denken wij aan water dat over de dijken stroomt en denken het met hogere dijken en duinen wel te redden. Maar de pressie van water op de dijk of duinwering wordt zo groot dat het water er doorheen gaat sijpelen. Water gaat er dwars doorheen! Zo denken we ook dat als het land hoger ligt dan de zee er niets aan de hand is, maar dan vergeten we dat de aarde rond is, concaaf. De zee leunt dus deels van bovenaf tegen het land aan. We durven nog steeds niet in cirkels te denken, we denken in vierkanten en lijnen en evenwicht, we moeten conceptueel anders denken.”
Dwingt klimaatverandering ons daartoe?
“Dat zal moeten. We moeten leren zwak denken, zoals Gianni Vattimo bepleit. Volgens bedrijfskundigen moet je een situatie eerst volledig analyseren en dan pas ga je handelen. Maar wij moeten nu al in actie te komen zonder dat de situatie klip en klaar is. Dat is moeilijk omdat – zeker in de politiek – mensen roepen dat er nog niets is bewezen. Het hoeft maar te sneeuwen in mei en men zegt: er is niks aan de hand. We zijn elkaar met oneigenlijke argumenten aan het bestoken omdat wij een harde waarheid willen horen. Maar klimaatopwarming of biodiversiteitsverlies zijn geen issues die pure feiten opleveren. Dat moeten we ook niet van wetenschappers verwachten.
Klimaatverandering is zo veelomvattend, dat staat niet tegenover ons – als object dat we van een afstand kunnen bestuderen – we bevinden ons er feitelijk in. Iedere keer als ik in november op een terrasje zit denk ik, ik zit in die klimaatopwarming. Het omringt mij. Daarom moet je die abstracte thema’s verbinden met iets zintuiglijks. Schep je handen maar eens door het water in delen van de Oostzee. Dat is gewoon slijm, dat is een soort rabarberzee.”
We moeten accepteren dat we onderdeel zijn van de natuur?
“Ja, van het antropocentrisme moet we echt af. Neem de discussie over windmolens. Mensen die tegen windmolens zijn omdat het hun uitzicht verpest hebben niet door waar het om gaat. Die denken dat de natuur er voor henzelf is. Dat is de kern van het hele kapitalisme: dat alles grondstof is voor ons die kan worden omgezet in geld. Maar de natuur, het water, de zee zijn er niet alleen voor mensen. Als we niet erkennen dat het ook een innerlijke waarde heeft, dan gaat er iets fundamenteels mis. Op een gegeven moment slaat de planeet terug, door klimatologische rampen bijvoorbeeld.”
Naast een sociaal contract hebben we wellicht ook een natuurlijk contract nodig, zoals de wetenschapsfilosoof Michel Serres voorstelt.
“Ja, hoewel ook dat idee nog uitgaat van een contract van de mens met de natuur. Het gaat er uiteindelijk om dat we de mens niet meer centraal stellen. Die ‘decentrering’ heeft deels al plaatsgevonden. Ooit waren we Godskinderen, nu zijn we afstammelingen van de apen. Ooit waren we het centrum van het universum, maar nu wonen we in de uithoeken ervan. Het wordt tijd hieruit morele consequenties te trekken en onszelf wat minder belangrijk te vinden. De natuur is er niet voor ons, niet iets om van te genieten.”
Schaterlachend: “Bovendien is de natuur niet altijd een pretje, het is vaak zwaar klote. Ik heb wel eens een driedaagse tocht gedaan op Kangeroo-eiland bij Australië. Ik was blij dat het er op zat. Veel te veel slangen, veel te veel enge beesten.”
[…] https://downtoearthmagazine.nl/rene-ten-bos-de-schade-die-aan-de-zee-is-toegebracht-is-niet-te-herst… […]