Volgens Jos de Mul kunnen we nieuwe technologieën niet afwijzen omdat ze gevaarlijk zijn. “Elke technologie heeft risico’s. Als je risico’s wilt vermijden moet je op je stoel gaan zitten en niets doen”
Filosofische vragen zijn eeuwig, maar de antwoorden zijn telkens verschillend. Daarom moet een filosoof de urgente vragen van zijn tijd vatten. Indachtig deze woorden van de Duitse filosoof Wilhelm Dilthey, op wiens werk hij promoveerde, besloot Jos de Mul zich na zijn promotie te richten op de belangrijkste thema’s en vraagstukken van onze tijd. In de jaren negentig was dat de informatietechnologie, maar de laatste jaren richt De Mul zich ook op de biotechnologie, de neurowetenschappen en robotica.
“Ik ben geen nerd die door de techniek als zodanig gefascineerd is, maar vooral door wat technologieën met ons doen en hoe ze ons en ons zelfbegrip veranderen”, licht De Mul zijn fascinatie voor technologieën toe op zijn werkkamer aan de Erasmusuniversiteit Rotterdam, waar hij hoogleraar wijsgerige antropologie is.
“Filosofisch gezien is het interessant dat we onszelf altijd hebben begrepen vanuit de technologie. Plato vergelijkt in zijn dialoog Theaetetus het geheugen met een wastablet. Tijdens de industrialisatie zag men het hart als een pomp en nu spreken we van de hersenen als computer. Dit zijn natuurlijk metaforen, maar veel mensen nemen het heel letterlijk.”
Vreemd is dit niet. Ons leven wordt steeds meer gedomineerd door technologieën, zo laat De Mul in zijn meest recente boek Kunstmatig van nature zien. Daarin beschrijft hij in vogelvlucht de ontstaansgeschiedenis van de mensen reflecteert hij op een aantal mogelijke toekomstscenario’s op weg naar Homo Sapiens 3.0, de volledig kunstmatige mens die wellicht onze opvolger wordt. Centrale boodschap: het is voor de mens niet mogelijk om níet technisch te zijn, de mens is kunstmatig van nature.
“In tegenstelling tot dieren kunnen wij reflecteren op onszelf”, licht De Mul toe. “Dat geeft een zekere afstand tot onze natuurlijke basis. Wij zijn excentrisch, wat wil zeggen dat we onszelf van buitenaf kunnen beschouwen en op basis daarvan kunnen ingrijpen in ons biologische bouwplan. Dat heeft de mens altijd gedaan. Die excentriciteit maakt ook dat we niet ‘af’ zijn, dat we altijd opgeroepen zijn ons te realiseren. Met kunstmatige middelen, zoals kleding, huizen en andere artefacten. Dieren gebruiken weliswaar ook hulpmiddelen: bevers bouwen dammen en mieren houden luizenkolonies die ze melken, ze hebben dus vee. Maar wij gebruiken niet alleen instrumenten, we maken ze ook en we maken instrumenten om instrumenten te maken. Dat heeft geleid tot een in sterke mate technologische omgeving. We leven niet in een biotoop, maar in een technotoop.”
Onder meer deze gedachte is de reden dat ik De Mul wil spreken. Een deel van de milieubeweging staat wantrouwend tegenover technologieën, vooral als ze diep ingrijpen in de natuur. Zoals bij kernenergie en genetische manipulatie van landbouwgewassen het geval is. Momenteel ligt deze vermeend technofobe houding onder vuur van ‘ecomodernisten’ die stellen dat de milieubeweging de mensheid hiermee een slechte dienst bewijst. We hebben deze technologieën volgens hen hard nodig wanneer we eind deze eeuw met 9, of zelfs 12 miljard mensen, de Aarde bewonen.
Hebben deze ecomodernisten gelijk?
“Het is duidelijk dat we momenteel op natuurlijke grenzen stuiten. Dat is niet voor het eerst, maar steeds hebben we door technologische vindingen deze grenzen weten te verleggen. De overgang van jagen en verzamelen naar de landbouw werd ingegeven door het feit dat er teveel mensen kwamen om dit leven overal ter wereld voort te zetten. Door overbejaging stierven veel prooidieren, zoals de mammoet, uit. De landbouw en veeteelt, die vervolgens op meerdere plekken gelijktijdig ontstaat, maakt een intensievere manier van voedselvergaring mogelijk. Dat blijkt lange tijd zeer succesvol totdat er in Europa rond het jaar 1000 wederom teveel mensen komen. Epidemieën en hongersnoden zijn het gevolg.
De mechanisatie en industrialisatie van de landbouw biedt vervolgens uitkomst en de eerste voortekenen van de bio-industrie kondigen zich dan in feite al aan. Deze blijkt tamelijk succesvol maar heeft, zo weten we nu, een groot aantal nadelen voor het milieu en onze gezondheid, en leidt tot morele bezwaren over de manier waarop we met dieren omgaan.
Bovendien stuit ook deze technologie met 7 miljard mensen op haar grenzen. Je ziet nu dat er – niet eens altijd met een bewuste agenda – wordt gezocht naar intensievere manieren die niet de nadelen hebben van veel bio-industrieën maar wel net zo’n hoog of zelfs nog veel hoger rendement. Denk aan zeewieren, insecten, kweekvlees. Daarbij is naast voedsel ook energie een probleem en zie je de ongelukkige ontwikkeling dat veel landbouwgrond en bossen verdwijnen voor onze energiebehoefte.
Dus zeker als we denken aan de eindigheid van onze fossiele energiebronnen denk ik dat de synthetische biologie soelaas kan bieden. Met alle mogelijke bezwaren en gevaren die daar aan kleven. Maar het is verkeerd om dit a priori af te wijzen.”
We hebben de nieuwe technologieën hard nodig?
“We kunnen en moeten wel streven naar ecologische en milieuvriendelijke productie, maar het idee dat technologie verkeerd is, dat landbouw ‘natuurlijk’ moet zijn, deel ik niet. Ik erger me vaak aan die hang naar natuurlijke producten. Mensen die zeggen, dat moet ik niet hebben want dat is chemisch… Maar alles is chemisch! Wat is nou natuurlijk? Ook de gewone koe is kunstmatig, gekweekt.”
De roep om natuurlijke producten is onzin?
“Het predicaat ‘natuurlijk’ heeft voor veel mensen een bijzonder positieve gevoelswaarde, maar het kan nogal wat verschillende dingen betekenen. Neem de aanduiding “Puur en eerlijk” bij Albert Heijn. Dat betekent dat het product goed is voor mens, dier, milieu óf natuur. Maar zoals Foodwatch onlangs opmerkte, bevat voedsel met dat keurmerk vaak onnodig veel smaakversterkers, suiker en zout. Dat is niet echt natuurlijk te noemen! Het gaat te ver alleen Albert Heijn van misleiding te betichten: de consument laat zich ook graag misleiden.
Het is vanzelfsprekend van groot belang dat men probeert de productie minder schadelijk te maken, geen producten uit de bio-industrie te gebruiken. Dat juich ik van harte toe, maar ‘natuurlijk’ is het niet.
Dezelfde discussie zie je rond natuurbeheer. Ik woon naast de Mookerheide. Dat was in het verleden een uitgestrekt gebied, maar als gevolg van de bebossing die er vanaf het begin van de negentiende eeuw heeft plaatsgevonden, zijn er nog maar enkele restanten van over. De afgelopen jaren heeft de Vereniging Natuurmonumenten nu op grote schaal bomen gekapt, om de heide te ‘herstellen’. Dat leidt tot grote verdeeldheid onder omwonenden. Velen zijn negatief: moet je nou bomen weghalen, we hebben er al zo weinig? Anderen zeggen: maar dit wordt weer ‘authentieke’ natuur, die heide is hier altijd geweest. Voor beide opvattingen is wat te zeggen. Zelf had ik ook moeite met het kappen van de bomen, maar het is heel mooi geworden. Er komen bijen terug en uitstervende bloemsoorten krijgen een kans. Dus het is geslaagd, wat mij betreft, maar natuurlijk is het niet, het is volkomen kunstmatig.”
Sommige tegenstanders van genetische modificatie (GMO) noemen dit wel als argument; het is niet natuurlijk. We mogen niet ingrijpen in de genen van mens, dier en gewassen.
“Het domesticeren van dieren en kweken van gewassen hebben we altijd gedaan. Dat neemt niet weg dat de mate waarin we nu kunnen ingrijpen en de schaal waarop we dat doen wel voor gevaren zorgen. Ecologisch gezien is GMO gevaarlijk omdat bepaalde gewassen gaan domineren. Daarnaast zijn er economische bezwaren. Het is een bizar idee dat jij en ik genen in ons lijf hebben die nu in bezit zijn van grote multinationals. Of boeren in zuidelijke landen die worden uitgeknepen door de zaadmultinationals of zelfs voor de rechter worden gesleept omdat GMO-zaad per ongeluk is overgewaaid naar hun land. Dat zijn zeer terechte bezwaren die tegenstanders naar voren brengen.
Maar dat is geen principiële reden om deze technologie niet toe te passen. Ik ben groot voorstander van open-source biotechnologie. Het is ironisch dat aan universiteiten destijds veel onderzoek naar GMO plaatsvond, maar dat daar zoveel verzet tegen kwam, dat dat steeds moeilijker en omstreden werd. Met als gevolg dat alleen bedrijven als Monsanto – die genoeg geld hebben om hun proefvelden te beveiligen – door zijn gegaan met GMO.”
U stelt in uw boek dat de Ziedende Bintjes, die in de jaren negentig proefvelden met genetisch gemanipuleerde gewassen omploegden, de open-source biotechnologie mede om zeep hebben geholpen?
“In zekere zin wel ja. Uiteraard niet bewust. Het is een goed voorbeeld van tragedie. In een poging het goede te doen, is het effect dat een ontwikkeling juist nog slechter wordt. Je probeert te voorkomen dat genetische modificatie ingang vindt, maar door dat te voorkomen worden juist hele ongunstige vormen versterkt. In plaats van een technologie als GMO categorisch af te wijzen zouden milieubeweging en onderzoekers juist een coalitie moeten sluiten om de ontwikkeling van deze technologie niet aan het bedrijfsleven alleen over te laten en zo meer duurzame en open vormen te promoten. Zoals momenteel door de open source biohackers wordt gedaan.”
Naast deze machtsvraag is ook het fundamenteel onzekere karakter van genetische modificatie altijd een bezwaar geweest. Ingebouwde eigenschappen kunnen overspringen op andere organismen. Biotechnologie is gebaseerd op chaotische systemen, gekenmerkt door onzekerheid. Zijn deze technologieën principieel ‘out of control’?
“De natuur kent complexe systemen. Je kunt heel moeilijk voorspellen wat het effect is op het gehele ecosysteem als je een klein onderdeel verandert. In het Human Genome Project (een project dat het menselijk genoom in kaart brengt, red.) heerste aanvankelijk het idee dat ieder gen één functie had. Wanneer je alle genen en hun functie kent, kun je ze ook beheersen door er eentje weg te halen. Dat bleek een naïef idee omdat genen in complexe netwerken functioneren. Eén gen kan al in honderden complexen werken en ook nog verschillende functies in verschillende complexen vervullen. Dat betekent dus dat je deze niet zomaar weg kan halen omdat je niet weet wat de gevolgen zijn.”
Niet doen dus? De milieubeweging is voorstander van het voorzorgsprincipe. Zolang je niet zeker weet of je een technologie veilig kunt toepassen moet je het niet doen.
“Dat is onmogelijk. Elke technologie heeft risico’s. Het uitsterven van de mammoet is een gevolg van jachttechnieken. Als je risico’s wilt vermijden moet je op je stoel gaan zitten en niets doen. Sinds we techniek hebben, dus sinds de dagen van Prometheus, hebben we met vuur gespeeld. En als je met vuur speelt kan het mis gaan. Maar dat is geen reden om af te zien van het gebruik van vuur.
Toen de eerste auto’s in New York verschenen stond er in een Amerikaanse krant een lofzang op de auto omdat het voor eens en altijd een einde zou maken aan de milieuverontreiniging. Huh, hoezo? Omdat er in de stad heel veel paard en wagens reden, lag er overal mest, Dat was een enorm probleem vanwege de stank en verspreiding van ziekten. Daaraan kwam een einde, zo dacht men. Nu weten we dat de auto allesbehalve milieuvriendelijk is, maar juist een groot probleem voor het milieu.
Het is principieel onmogelijk om alle gevolgen van technologie vooraf te voorspellen. Dit is geen pleidooi voor een fatalistische houding: laten we het maar doen en we zien wel wat er gebeurt. Maar er zijn grenzen aan wat we kunnen beheersen en dat geldt des te meer voor onze huidige samenleving. We komen langzamerhand van de risicosamenleving in de onzekerheidsamenleving met risico’s waarvan we niet weten dat ze er zijn. De unknown unknowns. Soms weet je dat je bepaalde dingen niet weet, maar nu weet je soms niet eens dat je bepaalde dingen niet weet.”
De dinosaurussen zijn deels uitgestorven door de inslag van een meteoriet. Creëren wij onze eigen meteoriet: technologieën zoals zelfdenkende robots die er voor zullen zorgen dat wij uitsterven?
“Sinds het ontstaan van de Aarde zijn er miljoenen soorten uitgestorven. Het idee dat de mens het eeuwige leven heeft is dus naïef. Je kunt je wel afvragen of het erger is om ten onder te gaan aan iets wat je zelf gecreëerd hebt, of aan iets dat van buiten komt.
Daarnaast gaan we richting 12 miljard mensen. Je wilt niet dat er enorme hongersnoden ontstaan omdat we besloten hebben niet aan synthetische biologie te doen en gentech te verbieden. Is zo’n catastrofe dan beter? Als we wel iets doen kunnen er rampen ontstaan, maar als we niks doen kan dat ook. Zoals ik al zei: sinds Prometheus hebben we met vuur gespeeld. We kunnen niet anders. En bovendien, zo kunnen we met de rechtsfilosoof Ronald Dworkin instemmen, zou het ook laf zijn om het niet te doen.”
Geef een reactie