De doelen van het SER Energieakkoord worden bij lange na niet gehaald. Dat blijkt uit de Nationale Energie Verkenning. De milieuorganisaties roepen op tot extra maatregelen. Maar hoe belandde Milieudefensie eigenlijk aan deze ‘poldertafel’?
De ene dag met je laarzen in de modder actievoeren tegen de verrommeling van het platteland, de dag erna in je beste kloffie onderhandelen over manieren hoe dat platteland beter beschermd kan worden. Actievoeren én onderhandelen. Dat deed Wijnand Duyvendak in 1999 namens Milieudefensie. Met zijn team reisde hij stad en land af met de campagne Trek de Groene Grens. Tegelijkertijd nam hij voor Milieudefensie deel aan de Commissie Ruimtelijke Inrichting en Bereikbaarheid van de Sociaal-Economische Raad (SER). Daarin onderhandelden werkgevers, werknemers, onafhankelijke Kroonleden en milieuorganisaties over het SER-advies dat ze zouden geven over de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening van minister Jan Pronk. Die ging onder meer over de vraag of het platteland ‘op slot’ ging, of dat het sluipenderwijs volgebouwd kon worden.
De tijd was rijp voor de dubbelstrategie van Milieudefensie. Decennialang had ze onderwerpen onder de aandacht gebracht met onderzoeken, rapporten, spandoeken op te hangen aan bruggen en schoorstenen. Waarom, was de vraag, proberen we die aandacht niet te verzilveren? Kijk naar de vakbeweging, die op dezelfde manier al jaren successen boekt. Volgens Duyvendak, tegenwoordig campagneleider van GroenLinks, kun je die strategie alleen volgen als de ‘machtsbasis’ sterk is. “Je moet zichtbaar maken wat er leeft onder je achterban, laten zien wie je vertegenwoordigt. Er moet strijd zijn, je moet macht opbouwen, anders word je ingepakt.”
De milieubeweging voelde zich sterk genoeg om zich niet te laten inpakken. Met de acties tegen de uitbreiding van Schiphol had Milieudefensie halverwege de jaren negentig laten zien, in staat te zijn een grote achterban op de been te brengen. Duizenden mensen plantten bomen in het Bulderbos. Meer dan tienduizend mensen demonstreerden op Schiphol tegen de uitbreiding van de luchthaven. Maar Milieudefensie schroomde tegelijkertijd niet naar andere middelen te grijpen, zoals de bezetting van een vliegtuig, het blokkeren van een start- en landingsbaan bij Schiphol en het aan een wielklem vastzetten van een vliegtuig met Nederlandse parlementariërs. Ook voor die tijd waren dat harde acties, die tot Kamervragen leidden.
Polarisatie voorkomen
Onderhandelen en besluiten op basis van consensus zit de bestuurlijke elite van Nederland in het bloed. Die poging om polarisatie te voorkomen en samen te zoeken naar een oplossing (dus geen compromis, waarbij ieder van de partijen wat toegeeft) is de kern van het Nederlandse naoorlogse overlegmodel tussen werkgevers, werknemers en overheid. Nederland is geen land van arbeidsconflicten en stakingen die het land langdurig en genadeloos plat leggen. De vakbonden gaan na soms lange onderhandelingen – al is het maar voor de bühne – akkoord met loonmatiging in ruil voor werk of een verbetering van de arbeidsvoorwaarden.
De belichaming van dit corporatisme, waarbij tegengestelde belangen plaatsmaken voor een gedeeld belang, is de Sociaal Economische Raad (SER). Elke derde vrijdag van de maand komen in het grijze SER-gebouw aan de Bezuidenhoutseweg in Den Haag elf vertegenwoordigers van de vakbonden, elf van de werkgevers en elf Kroonleden (onafhankelijke deskundigen die door de Kroon zijn benoemd) bijeen in de Raadszaal om over belangwekkende onderwerpen te praten en de regering en het parlement te adviseren over de hoofdlijnen van het te voeren sociaaleconomische beleid. De populariteit van dit overleg gaat in de loop der tijden op en neer.
In de jaren negentig kwam opeens de term ‘poldermodel’ in zwang om het overlegmodel te kenschetsen. Die appelleerde aan het beeld van een volk dat al eeuwenlang schouder aan schouder op de dijken staat om het nieuwe land te beschermen tegen de kolkende zee. Met soms overtuigende resultaten. Nederland kon dankzij het poldermodel indrukwekkende cijfers overleggen: vanaf het eerste kabinet-Kok (1994-1998) groeide de economie soms met bijna 5 procent per jaar en nam de werkgelegenheid fors toe, met loonmatiging als belangrijke ingrediënt.
Dat werd ook opgemerkt in het buitenland. De Duitse bondskanselier Gerhard Schröder, de Britse premier Tony Blair en de Amerikaanse president Bill Clinton zagen in het poldermodel hun grote voorbeeld. Tijdens een internationale conferentie over de Derde Weg – tussen kapitalisme en socialisme – in Washington (1999) introduceerde Clinton Wim Kok als iemand “die dit (de Derde Weg; red.) eigenlijk al jaren vóór ons deed. Hij had de pech dat er nooit een goed etiket is opgeplakt. Maar hij deed het al jaren en jarenlang.”
Tweederangsleden
Ondertussen was Nederland al weer verder. Het begrip Groen Poldermodel had zijn intrede gedaan. Bedenker van die term was Paul Rosenmöller, toentertijd fractievoorzitter van GroenLinks in de Tweede Kamer. Tijdens de algemene politieke beschouwingen van 1997 vroeg hij de regering of ze bereid was “de natuur- en milieuorganisaties de positie te geven van een ‘groene vakbeweging’, met de bijbehorende verantwoordelijkheden.” Hij kreeg geen antwoord, maar al een halfjaar later omhelsde premier en PvdA-lijsttrekker Wim Kok het idee tijdens de verkiezingscampagne voor de Tweede Kamer. In de regeringsverklaring van het tweede kabinet Kok (1998-2002) werd een aantal initiatieven rond het groene poldermodel aangekondigd.
Een belangrijk detail: in 1999 trad oud-Rabobanktopman Herman Wijffels aan als nieuwe SER-voorzitter. Wijffels, met een nogal uitgesproken groen profiel, stuurde een uitnodiging aan Natuur en Milieu, Natuurmonumenten en Milieudefensie om deel te nemen aan twee SER-commissies, die over duurzame ontwikkeling en over de ruimtelijke indeling. Die hadden daar wel oren naar, al tekent Duyvendak erbij aan dat de milieuorganisaties ‘een soort tweederangsleden’ van de SER waren. “We praatten alleen mee over groene onderwerpen. Volwaardig lid worden van de SER zat er niet in.”
Milieudefensie was al langer aan het onderzoeken hoe het zijn machtsbasis kon vergroten. Intern werd gefilosofeerd over een ‘vakbond voor het milieu’. In 1999 waren er serieuze en vergaande fusiebesprekingen met Natuur en Milieu om de actie- en de onderhandelpoot te combineren in een nieuwe organisatie die er toe doet. Die besprekingen liepen overigens stuk op de grote en onoverbrugbare salarisverschillen tussen beide organisaties.
Deze onderhandelstrategie legt ook de kiem voor een hoop onrust en onvrede onder een deel van de Milieudefensieleden, die zich later aaneensloten onder de naam Koersgroep, en de organisatie flink op de huid zaten. Ze verweten het bestuur en het landelijke bureau van Milieudefensie gebrek aan openheid en democratie. Daarachter schuilde onvrede over het ‘inpolderen’ van de club: het proces van hinderlijke luis in de pels naar een organisatie die meepraat maar haar tanden heeft verloren en zichzelf als instituut belangrijker vindt dan de zaak waarvoor of -tegen men strijdt.
Vera Dalm zat achtereenvolgend namens twee organisaties in de bewuste SER-commissies: eerst voor Natuur en Milieu (1998-2002), later voor Milieudefensie (2002-2005). “Actievoeren en onderhandelen is een sterke combinatie. Je hebt beide rollen nodig.” In de lijn van de Koersgroep zag ze niks. “Wil je gelijk hebben of gelijk krijgen? Ik zat op de tweede lijn. Als je aan duurzaamheid werkt, moet je vaak langzaam duwen en soms kort knallen.” Maar was de uitnodiging van de SER geen poging Milieudefensie te pacificeren? Geen sprake van, volgens Dalm. “Pacificeren betekent dat je je koest houdt. Maar we bleven gewoon actievoeren, bijvoorbeeld tegen de snelweg A4 door het Delfland.”
Gooi- en smijtwerk
Aan het gejubel over het poldermodel kwam in 2002 abrupt een einde, met de moord op Pim Fortuyn en de entree van de LPF in de politiek. Fortuyn en zijn erfgenamen trokken fel van leer tegen de consensuscultuur in Nederland. Zeggen wat je denkt en doen wat je zegt, was het nieuwe parool. Dat leidde tot het betere gooi- en smijtwerk in de politiek.
Niet alleen het poldermodel werd impopulair, ook milieuonderwerpen zakten diverse plaatsen op de politieke agenda. Dat was eveneens een erfenis van Fortuyn. In een even hilarisch als spraakmakend interview met Milieudefensie Magazine, de voorganger van Down to Earth, ging Fortuyn eind 2001 tekeer tegen het milieubeleid en iedereen die zich er voor inzette. “Het hele milieubeleid in Nederland gaat natuurlijk nergens meer over. En van die praatjes van jullie milieubeweging word ik doodziek.” (…) “In Nederland hebben we helemaal geen milieuprobleem meer. Het gaat goed met water, lucht en bodem. We zijn hier volkomen doorgedraaid.”Wat je ook van Fortuyn vond, zijn partij (LPF), en na hem de PVV, zijn in ieder geval óók anti-milieupartijen.
Milieudefensie bleef niet onberoerd door de maatschappelijke stromingen. ‘Polderaars’ als Duyvendak, Wams en Dalm verlieten om uiteenlopende redenen de organisatie. Hun opvolgers en de achterblijvers lieten de overleglijn los. De SER raakte enigszins buiten beeld, al bleef Milieudefensie er wel in vertegenwoordigd. “Maar het was een dood ding, er gebeurde niks”, zegt Ivo Stumpe, campagneleider Verkeer bij Milieudefensie.
Energieakkoord
Dat veranderde met de onderhandelingen over het Energieakkoord. De Tweede Kamer had een motie aangenomen, waarin de regering werd opgeroepen met alle organisaties om de tafel te gaan zitten om doelen en plannen te formuleren op het gebied van energie en klimaat. Dat leverde na lang onderhandelen – binnen de SER – het Energieakkoord op.
“Het doel van het Energieakkoord is geformuleerd door het kabinet, niet door ons”, zegt Ivo Stumpe. “Voor ons is het te weinig ambitieus. Binnen Milieudefensie is er dan ook veel discussie geweest of we wel over de doelstellingen van het kabinet moesten gaan praten in de SER. Was het niet beter buiten te blijven staan roepen? Toch hebben we onze handtekening gezet, omdat er anders helemaal niks gebeurt. Wij willen vooral geen onzinmaatregelen, maar maatregelen die bijdragen aan een duurzame energietransitie.”
Milieudefensie terug aan de onderhandelingstafel: als er wat te halen valt, is de bereidheid tot consensus in Nederland Polderland nooit ver weg. Ze zit als het ware ingebakken in onze genen. Toch kijkt oudgediende Wijnand Duyvendak met de nodige scepsis naar het Energieakkoord. Aan de ‘regel’ dat de machtsbasis sterk en zichtbaar moet zijn als je gaat onderhandelen, is niet voldaan, zegt hij. “Het is een gesloten proces geweest, heel gevaarlijk voor de betrokken milieuorganisaties. Want hadden ze willen breken, dan waren ze niet in staat geweest te laten zien waarop en waarom.”
Vooralsnog lijken de milieuorganisaties niet van plan te breken met het Energieakkoord, ook niet na het bekend worden van de teleurstellende cijfers uit de Nationale Energieverkenning. Integendeel, de veertig ondertekenaars van het akkoord gebruiken de komende zes weken om de uitvoering in een stroomversnelling te brengen. Het kabinet moet de doelstellingen nu eindelijk serieus nemen, zo stellen de groene organisaties vandaag in een reactie. “Met name rond energiebesparing in de gebouwde omgeving, industrie en transport, bij de opwek van wind op land en het vinden van alternatieven voor gas als warmtebron, dreigen achterstanden die zonder ingrepen niet overbrugbaar zijn. Willen we het Energieakkoord tot een succes maken, dan hebben we de inzet van de overheid en de industrie hard nodig. Met vrijblijvende afspraken en louter verleiding komen we er niet, maatregelen moet meer verplichtend worden”.
Maar wat is deze oproep aan het kabinet waard, als je niet kunt laten zien dat je een grote achterban hebt die bereid is om tot actie over te gaan?
Geef een reactie