In Grond wil Jan Hendrik Bakker het abstracte dichtbij brengen en verdiepend kijken naar het alledaagse. Hij wil onze ‘grondeloosheid’ en tegelijk de onontkoombaarheid van onze band met de aarde, filosofisch bekijken en tegelijk concreet voelbaar maken. Nogal een opgave.
Tijdens het lezen van Grond, door Jan Hendrik Bakker, moest ik onwillekeurig denken aan het gedicht Where the sidewalk ends, van Shel Silverstein en aan de parkeerplaats uit Big Yellow Taxi, gezongen door Joni Mitchell. Bakker doet daar z’n best voor met Grond. Hij wil het abstracte dichtbij brengen en verdiepend kijken naar het alledaagse. Hij wil onze ‘grondeloosheid’ en tegelijk de onontkoombaarheid van onze band met de aarde, filosofisch bekijken en tegelijk concreet voelbaar maken. Nogal een opgave.
Aan de ene kant toont Bakker ons de grond in praktische zin: door de ogen van boeren, begrafenisondernemers, archeologen, een oude dame met een volkstuin. De grond onder onze voeten is in die hoofdstukken iets tastbaars, een ‘plek’.
Tegelijk is grond iets ongrijpbaars. Dat is waar het denken óver grond naar boven komt. John Locke’s gedachten over grond en arbeid komen voorbij, net als Martin Heidegger’s denken over Blut und Boden. Hannah Arendt belicht verstedelijking en de Industriële Revolutie. Tot slot verschijnen Deleuze en Guattari; de nomadische geest, de wijde vlakte, het rizomatisch denken.
Deze dubbele insteek geeft het boek een enorme diepte en breedte, maar vereist ook nogal wat van de lezer, die moet blijven schakelen om de hoofdstukken op hun waarde te schatten. Na een filosofische verhandeling even een boerenkaasmarkt op, waarna we met een stel planologen om tafel gaan. Toch versterken de hoofdstukken elkaar, soms wat meer dan anders. De draad is natuurlijk ‘grond’. Of is het dat wel?
In de inleiding schrijft Bakker dat hij aanvankelijk overwoog te schrijven over ‘grondeloosheid’, maar dat vond klinken alsof de band met de aarde een verloren zaak was. Toch gaat het doorlopend over asfalt, verstedelijking, ruimtevaart. In zijn afsluitend hoofdstuk denkt hij na over de verdwijnende band met de natuur. Hij pleit voor ‘warme intelligentie’ die gebruik maakt van dezelfde principes als de waardevrije, ‘koude intelligentie’, maar neerkomt op een “meer aardse, proefondervindelijke manier van denken die dicht bij het humane leven blijft”. Die moet zorgen voor, bijvoorbeeld, rollators in plaats van SUV’s.
Toch voelt dat als een wat te geruststellend hoofdstuk. Hoezeer we onze neiging tot grondeloosheid onbewust ook betreuren – zichtbaar, zo zegt Bakker, in kleine dingen als het dragen van ‘outdoorkleding’ in de stad en het kopen van op tractors gelijkende auto’s – is ‘warme intelligentie’ de oplossing? Het voelt als een vorm van technologisch optimisme. Wat mij betreft had ik goed kunnen leven met een grondelozer einde, maar misschien is dit Bakker’s eigen behoefte aan grond onder de voeten.
Geef een reactie