Vandaag wordt in de troonrede vast en zeker weer gesproken over hoe ‘de economie’ ervoor staat. Alsof het om een levend wezen gaat dat soms gezond en soms ziek is. Terwijl er bij die beoordeling van ‘de economie’ op een willekeurige wijze slechts een beperkt aantal ontwikkelingen in acht worden genomen. Volgens Egbert Tellegen moet er in de volgende troonrede van 2016 anders over economie gepraat worden en daarbij een prominente plaats aan de milieu-effecten van economisch handelen worden ingeruimd. De ontstaansgeschiedenis van de milieubeweging en Milieudefensie maakt duidelijk waarom.
‘Meer economische groei en meer kinderen. Nederland rekent af met de crisis, maar niet iedereen profiteert van het herstel.’ Zo luidt een krantenkop van het Financieel Dagblad van 8 augustus 2015.
De crisis waar hier mee wordt afgerekend begon nog geen 8 jaar eerder. Maar deze tekst laat zich ook, waarschijnlijk onbedoeld, lezen als een afrekening met het crisisbesef van 44 jaar eerder.
In 1971 werd de inhoud van het rapport De grenzen aan de groei bekend. De conclusie ervan was dat de processen van doorgaande groei van bevolking en economie binnen honderd jaar op grenzen in de vorm van voedselschaarste, uitputting van onvervangbare grondstoffen en vervuiling zouden stuiten en dat het beter was doelbewust die groeiprocessen te beëindigen dan door middel van kleinere en grotere catastrofes de wal het schip te laten keren .
Het rapport maakte wereldwijd grote indruk. Het was met behulp van het toen imponerende gebruik van mathematische computermodellen vervaardigd door een team onder leiding van Dennis Meadows van het beroemde Massachusetts Institute of Technology (MIT) in Boston en werd gepubliceerd door een internationaal gezelschap van gewichtige lieden uit de wereld van het bedrijfsleven en de wetenschap, genaamd de Club van Rome. In Nederland werd door televisieprogramma’s de inhoud ervan weergegeven en met onheilspellende grafische voorstellingen geïllustreerd. Sommige mensen konden al voor de publicatie in boekvorm ‘omdat jij het bent’ een fotokopie van het rapport in handen krijgen. Deze vorm van bekendmaking vóór het officiële verschijnen in 1972 heeft ongetwijfeld aan de magische uitstraling van het rapport en aan het hoge Nederlandse verkoopcijfer van 200 duizend exemplaren bijgedragen. Vele toen prominente Nederlanders waaronder D’66 oprichter Hans van Mierlo en Sicco Mansholt die eerst jarenlang in Nederland minister van landbouw was en daarna de tot nu toe enige Nederlandse voorzitter van de Europese Commissie werd, waren diep geraakt door de boodschap van het rapport.
Blauwdruk voor overleving
In januari van hetzelfde jaar 1971 waarin de inhoud van het rapport bekend werd, werd de Raad voor Milieudefensie opgericht. Onder haar verantwoordelijkheid verscheen in 1972 de Blauwdruk voor overleving. Dat was een Nederlandse bewerking van de Engelse Blueprint for survival. Als alternatief voor de milieuvernietigende moderne samenleving schetst ze het ideaal van een kleinschalig georganiseerde samenleving waarin zorgvuldig met natuur en milieu wordt omgegaan. Achterin dit document staan de namen van 84 op dat moment min of meer prominente Nederlanders die hun adhesie betuigden met de inhoud ervan.
Niet iedereen die om adhesie werd gevraagd, gaf aan dat verzoek gevolg. Dat kwam doordat het rapport een extreem conservatieve maatschappijvisie onder woorden bracht. Het noemde de huidige, veel omvattende en vaak chaotische, vormen van menselijk samenleven ‘helemaal niet normaal’. Dat was onder andere het gevolg van verstedelijking en mobiliteit. Het verheerlijkte stabiele gemeenschappen waarin geen afwijkingen van het normale gedragspatroon worden aangetroffen en waarin misdaad vrijwel niet voorkomt. Dwangmaatregelen van buiten zijn dan overbodig “omdat het toezicht dat door de maatschappij als geheel via de openbare mening wordt uitgeoefend voldoende is om elke afwijking van de normale toestand te voorkomen”. Deze visie werd door de Raad van Milieudefensie naar buiten gebracht in een tijd dat mensen zich juist begonnen te bevrijden van door anderen als normaal beschouwde, maar door henzelf als ondragelijk ervaren, gedragswijzen.
In hetzelfde jaar 1972 waarin deze Blauwdruk werd uitgebracht, werd de Raad van Milieudefensie omgevormd tot de Vereniging Milieudefensie. De start van Milieudefensie is dus geheel anders geweest dan het gangbare beeld van de ontwikkeling van niet gouvernementele organisaties. Volgens dat beeld beginnen ze ‘van onder op’ en met radicale doelstellingen en ontwikkelen zich daarna tot organisaties met bestuurlijke elites en meer gematigde doelstellingen. De Raad van Milieudefensie was echter in haar korte bestaan van 1971 tot 1972 veel meer een elitaire organisatie dan de Vereniging Milieudefensie daarna ooit is geweest. En ze bracht op maatschappelijk gebied wel ideeën uit die extreem afweken van de bestaande orde, maar die eerder als conservatief en reactionair dan als progressief en radicaal kunnen worden bestempeld. Maar, nogmaals, voor de Vereniging Milieudefensie is die conservatief reactionaire maatschappijvisie nooit maatgevend geworden.
Voor Milieudefensie is het rapport van de Club van Rome veel belangrijker gebleven dan de door haarzelf, eveneens in 1972, gepubliceerde Blauwdruk voor overleving. Er was ruimte voor kritiek op de prestigieuze computerberekeningen van het rapport. En het werd ook duidelijk dat niet alleen het aantal aardbewoners en de omvang van het door economische groei steeds maar toenemende ‘bruto nationaal product’ bepalend is voor de milieudruk van de menselijke soort maar ook de wijze waarop wordt geproduceerd en geconsumeerd. Economische groei kan met veel of weinig toename van milieuvervuiling en gebruik van schaarse grondstoffen, planten- en diersoorten en ruimte gepaard gaan. En ze kan in de vorm van, bijvoorbeeld, toenemende productie van zonnepanelen zelfs leiden tot vermindering van de druk op het milieu door menselijke activiteiten.
Bevolkingsgroei
Bijna een halve eeuw later kan vastgesteld worden dat Milieudefensie zich in haar publieke uitingen minder zorgen maakt over de bevolkingsgroei dan het geval was bij degenen die in het begin van de jaren zeventig geraakt werden door het rapport van de Club van Rome. Dat heeft te maken met het verschijnsel dat in de eigen omgeving van de rijke westerse landen er zich processen van afname van bevolkingsgroei en soms zelfs van krimp van de bevolking beginnen te voltrekken. Wie onder die omstandigheden blijft ageren tegen bevolkingsgroei vanwege de daarmee gepaard gaande schade aan het milieu, laadt gemakkelijk het odium op zich anderen, en met name bewoners van arme landen, de schuld van de mondiale milieuproblematiek in de schoenen te schuiven.
Toch blijft de waarheid onontkoombaar dat iedere aardbewoner meer in mindere of meerdere mate bijdraagt aan de toename van de mondiale milieudruk door de menselijke soort. De wenselijkheid van een vermindering van de omvang van de wereldbevolking om de mondiale milieudruk te verminderen is in de bijna 50 jaar na het verschijnen van De grenzen aan de groei niet door nieuwe ontwikkelingen achterhaald.
In tegenstelling tot de bevolkingsgroei is de economische groei steeds min of meer voor Milieudefensie een steen des aanstoots gebleven. Als men zich er al niet uitdrukkelijk tegen uitspreekt dan blijven toch de meest uiteenlopende vormen van nastreven van economische groei vanwege de daarmee gepaard gaande milieu-effecten mikpunt van kritiek en object van bestrijding door milieu actie. Maar in de samenleving als geheel is na de vroege jaren zeventig het besef dat we niet door moeten gaan met streven naar economische groei vrijwel verdwenen. Niet alleen vanuit het bedrijfsleven en de overheid wordt verkondigd dat milieu en economische groei ‘heel goed’ kunnen samengaan. Ook milieubevlogen auteurs pleiten nu voor ‘groene’, ‘ecologische’ of ‘duurzame’ groei.
Kantelen zonder om te vallen
De schok die het rapport van de Club van Rome van 1972 teweeg bracht werd tien jaar daarvoor voorafgegaan door een vergelijkbare schok. In 1962 publiceerde de Amerikaanse bioloog en schrijfster Rachel Carson (1907- 1964) het boek Silent spring. Het onderwerp van dat boek was het schadelijke effect van chemische bestrijdingsmiddelen op natuur en mens. Het boek was opgedragen aan Albert Schweitzer (1875-1965) aan wie de schrijfster het volgende motto ontleende: ‘De mens heeft het vermogen verloren om vooruit te zien. Hij zal uiteindelijk de aarde vernietigen’.
Het boek werd fel bestreden vanuit de chemische industrie. Wellicht heeft dat ook bijgedragen aan het geweldige succes ervan. Alleen al in de week vóór kerstmis van 1962 werden er 106.000 exemplaren van verkocht. Carson wist toen al dat ze vanwege kanker ten dode was opgeschreven en overleed twee jaar daarna. Het is vrij gebruikelijk om het verschijnen van Silent spring als het beginpunt van het hedendaagse milieubesef te beschouwen al is dat natuurlijk niet alleen door het verschijnen van dit boek ontstaan.
Ook in Nederland kwamen er in de jaren zestig zowel vanuit de ontluikende milieubeweging als vanuit de overheid activiteiten ter bescherming van het milieu op gang. De in 1965 opgerichte Landelijke vereniging tot behoud van de Waddenzee slaagde erin plannen om gedeelten van de Waddenzee in te polderen tegen te houden en de in 1970 van kracht geworden Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren zorgde ervoor dat verdere groei van de industriële productie gepaard ging met afname van de lozing van organische, zuurstofbindende stoffen op het oppervlaktewater. Maar deze en andere getroffen maatregelen waren toch niet meer dan een zeer beperkte concretisering van de radicale boodschap van Rachel Carson en andere milieubewuste auteurs uit haar tijd.
Tien jaar later, na het verschijnen van het rapport van de Club van Rome, voltrok zich een proces dat gelijkenis vertoont met wat er na het verschijnen van Silent spring, tien jaar eerder, gebeurde. In 1972 vond in Stockholm de eerste conferentie van de Verenigde Naties over de milieuproblematiek plaats. De conferentie mondde uit in verschillende actieplannen en 109 daarop aansluitende aanbevelingen en er werd een ‘Verklaring over het menselijk leefmilieu’ aangenomen. Er werd een milieufonds ingesteld en een coördinerend orgaan, United Nations Environmental Programme (afgekort UNEP) genaamd, dat in Naïrobi werd gevestigd. En ook nu zat Nederland niet stil. Ruud Lubbers, minister van economische zaken in het kabinet Den Uyl, publiceerde in 1976 de Nota inzake de selectieve groei die inhield dat het streven naar economische groei voortaan aan, onder andere, milieucriteria, zou moeten worden getoetst. Dat was een duidelijke vernieuwing ten bate van de milieubescherming maar betekende niet dat naar een beëindiging van de economische groei werd gestreefd.
Na de kantelpunten van 1962 en 1972 zijn er nog wel meer momenten geweest waarop ‘het milieu’ in het middelpunt van de belangstelling stond. Dat was het geval in 1987 bij de publicatie van het rapport Our common future van de ‘World commission on environment and development’ dat, naar de naam van haar voorzitter, vooral bekend werd als het Brundtland rapport. Het al eerder geïntroduceerde begrip ‘duurzame ontwikkeling’ verwierf zich na de publicatie van dit rapport een blijvende plaats in het denken over milieuvraagstukken. En het gebeurde opnieuw dankzij de voormalige vicepresident van de Verenigde Staten, Al Gore, die in 2006 met de film An inconvenient truth de door de uitstoot van broeikasgassen veroorzaakte klimaatveranderingen op een indringende wijze onder de aandacht van een massa publiek bracht.
Schokken zoals die door Rachel Carson, Dennis Meadows en de zijnen en Al Gore teweeg worden gebracht brengen wel veranderingen te weeg. Maar die veranderingen zijn qua omvang en soms ook qua ruimte en tijd beperkt. Er kantelt wel iets, maar er valt niets om. Wat valt er niet om? ‘De economie’. Als er al iets verandert gaat men, om economisch jargon te gebruiken, daarna weer over tot ‘business as (more or less) usual’.
‘De economie’ is niet een natuurverschijnsel maar een historisch fenomeen
Het ligt voor de hand dat niet veranderen van economische verhoudingen aan allerlei gevestigde belangen toe te schijven. Maar die gevestigde belangen zijn gebaseerd op het onuitgesproken geloof of, deftiger gezegd, paradigma dat de economie een natuurverschijnsel is dat op dezelfde wijze beoordeeld kan worden als natuurlijke organismen. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat er op wetenschappelijke gronden gesproken kan worden over ziek of gezond zijn van ‘de economie’ en over het al dan niet ‘herstellen’ daarvan. Als het mensen betreft is er niets mis mee als er zo over het lichaam als organisme wordt gesproken. Wie verlangt er nu terug naar de zeer hoge bloeddruk van weleer of naar een nieuwe hartaanval? In de psychiatrie ligt dat al anders. Daar kunnen de naasten van een patiënt en de behandelende medicus streven naar herstel van de vroegere, gezond geachte, situatie. Terwijl de patiënt zelf anders en beter dan vroeger wil worden.
Wat in de geneeskunde hooguit een randverschijnsel is, is in de economie dagelijkse praktijk. Als er over het al of niet ‘goed’ gaan met de economie wordt gesproken of geschreven, worden slechts een beperkt aantal variabelen bij de beoordeling betrokken en andere, die voor het menselijk welzijn niet minder belangrijk zijn, buiten beschouwing gelaten. Wat bij de beoordeling wel wordt meegenomen is de ontwikkeling van het bruto nationaal product. Maar die brengt ook allerlei schadelijke activiteiten met zich mee en activiteiten die nodig zijn om de effecten van andere, schadelijke activiteiten te herstellen. Mensen kunnen ook bijdragen aan de groei van het bruto nationaal product door massaal de ruiten van hun buren in te gooien. Dat zal een heilzame invloed hebben op de omzetcijfers van de glasindustrie en de glashandel.
Het is mogelijk dat basisvoorwaarden voor het menselijk leven op aarde vernietigd worden terwijl economen toch vaststellen dat het goed gaat met de economie. Dat komt omdat die milieuveranderingen niet bij het beoordelen van het goed gaan met of het herstellen van de economie worden betrokken. Hetzelfde verschijnsel doet zich overigens ook voor op sociaal gebied. Ook daar kan vastgesteld worden dat het goed gaat met de economie, terwijl de inkomens- en vermogensverschillen gigantisch toenemen. Ook die ontwikkelingen worden bij de normatieve beoordeling van ‘de economie’ genegeerd.
Deze tekortkomingen van de beoordeling van economische ontwikkelingen komen voort uit de onwil of het onvermogen om de bestaande economische orde niet als een onveranderlijk natuurverschijnsel maar als een historisch fenomeen te zien dat eens is ontstaan en eens ook weer zal verdwijnen.
Eigenaardigheden van de kapitalistische economie
De bestaande economische verhoudingen in de rijke landen zijn het resultaat van veranderingen die zich na de Middeleeuwen, ongeveer vijfhonderd jaar geleden, in Europa begonnen te voltrekken. Daarmee kwam een einde aan wat de feodale samenleving wordt genoemd. Tot dan toe waren wat wij nu economische activiteiten noemen ingebed in omvattender sociale betrekkingen. Tijdens het feodalisme was arbeid een deel van het leven en land een deel van de natuur. Daarna zijn het op de markt verhandelbare waren geworden. In plaats van economische activiteiten die ingebed zijn in sociale betrekkingen zijn sociale betrekkingen gekomen die ingebed zijn in ‘de economie’. De verzelfstandiging van economische activiteiten is wel het belangrijkste kenmerk genoemd van het nieuwe type samenleving dat na de Middeleeuwen ontstond.
De na de transformatie van een half millennium geleden ontstane economische betrekkingen worden wel met de term ‘markteconomie’ aangeduid. Maar markten bestonden ook al in feodale samenlevingen. Een betere aanduiding is ‘kapitalistische economie’ of simpelweg ‘kapitalisme’. Nieuw was niet het verhandelen van goederen op markten, maar wel het in dienst stellen van de productie van goederen en de levering van diensten van de accumulatie van kapitaal. Terwijl in voorkapitalistische samenlevingen waren geruild worden om andere waren te verkrijgen en geld daarbij als ruilmiddel een nuttige rol speelt, wordt in een kapitalistische maatschappij geld gebruikt om via de aanschaf, vervaardiging en levering van waren meer geld te verwerven. Het geld verdienen wordt een doel op zichzelf. Als economisch handelen als doel heeft om door middel van ruil andere goederen voor eigen gebruik te verwerven dan wordt dat handelen beperkt door de beperkte eigen behoefte aan goederen. Maar als het als doel heeft geld te verwerven dan valt deze beperking weg. De behoefte aan geld en daardoor ook aan geld verdienen is grenzeloos. Dat komt omdat geld slechts één kwaliteit heeft, namelijk haar kwantiteit. Hoe meer is altijd hoe beter. Voor gebruiksgoederen geldt dat niet. Iedereen weet dat meer eten en drinken en meer spullen om zich heen hebben niet altijd beter is. Maar het inzicht dat meer niet altijd beter is geldt niet voor het geld waar het in de kapitalistische economie om gaat.
Dat onophoudelijk streven naar meer leidde er ook toe dat tot dan toe vrij toegankelijke ruimten en vrij beschikbare vormen van dode en levende natuur als producten verkocht werden en niet langer vrij beschikbaar waren en de toename van hun gebruik met allerlei vormen van milieuvervuiling gepaard ging. Door mensen aangerichte schade kwam ook in voorkapitalistische samenlevingen voor maar het grenzeloze streven naar vermeerdering van geldbezit heeft het gebruik en daardoor ook de belasting van het milieu wel enorm gestimuleerd.
Het communisme als catastrofaal alternatief
Als gevolg van de industriële revolutie, die zich na de opkomst van het kapitalisme voltrok, ontstond in de 19e eeuw een verpauperde arbeidersklasse. Verschillende politieke stromingen hebben op hun manier gestreefd de schadelijke effecten van het industrieel-kapitalisme te bestrijden. De wat later sociaal-democraten en christen-democraten werden genoemd, probeerden dat elk op hun eigen manier. De sociaal-democraten door versterking van de invloed van de staat op het economisch handelen en de christen-democraten door samenwerking tussen werkgevers en werknemers te bevorderen. De bovenal door Karl Marx (1818-1883) geïnspireerde communisten verwachtten dat de klasse van kapitaal bezittende kapitalisten steeds kleiner en de door hun uitgebuite arbeidersklasse van bezitsloze ‘proletariërs’, die hun arbeidskracht als koopwaar moesten aanbieden, steeds groter zou worden. Dat zou leiden tot een revolutie, gevolgd door een tijdelijke periode van ‘dictatuur van het proletariaat’. Daarna zou in de vorm van een klasseloze maatschappij de gelukzalige eindtoestand van het menselijk samenleven worden bereikt.
In 1917 vond, geïnspireerd door de ideeën van Marx, in Rusland de October revolutie plaatst en kwam de macht in handen van een communistisch regime dat door Lenin en later door Stalin werd geleid. Na ruim zeventig jaar kwam in de jaren na de val van de Berlijnse muur in 1989 een einde aan het communistische regime in Rusland en in andere centraal en oost Europese landen waar zich een dergelijk regime had gevestigd. De ‘dictatuur van het proletariaat’ resulteerde na 1917 niet alleen in de Goelag archipel maar had ook op milieugebied catastrofale gevolgen.
Milieubescherming is onmogelijk als zich geen tegenkrachten kunnen ontwikkelen tegen activiteiten die het milieu belasten. Doordat die tegenkrachten in communistische landen werden onderdrukt ontwikkelden zich daar op een gigantische schaal allerlei vormen van milieuvervuiling. Ondanks de onderdrukking van de vrije meningsuiting is er in communistisch Rusland jarenlang geklaagd over de vervuiling van het Baikal meer dat ongeveer 20 procent van al het zoet water op aarde bevat en over het grotendeels droogvallen van het Aral meer door het gebruik van water voor irrigatiedoeleinden uit de daarin uitmondende rivieren. De ramp met de kerncentrale bij Tsjernobyl in 1986 heeft bijgedragen aan het einde van het communistische regime en in verschillende centraal en oost Europese landen hebben milieuacties mensen bijeengebracht in hun succesvolle strijd tegen het communisme.
‘ De economie’ werd nog vanzelfsprekender
Doordat het door de Sovjet Unie in praktijk gebrachte alternatief van het communisme een fiasco werd, werd de kapitalistische economie nog meer vanzelfsprekend dan ze daarvoor al was. Het adjectief ‘kapitalistische’ werd weggelaten. Waar we mee te maken hadden werd niet meer beschouwd als een speciaal soort economie maar als ‘de economie’ zoals die nu eenmaal is. In het universitaire onderwijs in de economie werd als gevolg daarvan steeds minder aandacht besteed aan de voorgeschiedenis en historische ontwikkeling van ons type economie en mogelijke alternatieven daarvoor. Er bleef wel aandacht bestaan voor de milieuaspecten van economische ontwikkelingen en er ontwikkelde zich een specialisme genaamd ‘milieueconomie’ maar dat had niet de ambitie om milieuvriendelijke alternatieven voor de kapitalistische economie te ontwikkelen maar streefde ernaar schadelijke effecten van dat type economie te beperken.
Klimaatverandering als katalysator van mondiaal milieubesef
Na de milieubewustwording sinds de jaren zestig zijn er hier en elders evidente successen geboekt bij de aanpak van milieuproblemen op lokale en regionale schaal en in het geval van de aantasting van de ozonlaag ook op mondiale schaal. Tegelijkertijd is het duidelijk dat er zich wereldwijd allerlei vormen van dramatische achteruitgang van de milieukwaliteit voltrekken. Als voorbeelden daarvan kunnen de uitputting van delfstoffen, de vermindering van bodemkwaliteit, de aantasting van zeeën en oceanen, het uitsterven van soorten, de verstoring van ecosystemen en de klimaatverandering worden genoemd. Vooral dat laatste verschijnsel brengt de milieuproblematiek als wereldvraagstuk tegenwoordig weer sterk onder de publieke aandacht. Die dramatische ontwikkelingen vragen om radicale veranderingen in de bestaande kapitalistische economische orde.
Professionaliteit gaat voor profijt
Bij het nastreven van fundamentele veranderingen is het beter om aan te sluiten bij wat al bestaat dan te proberen een aan het bureau bedachte blauwdruk van een ideale samenleving te verwerkelijken.
Naast de kapitalistische economie zijn er altijd, ook beroepsmatig uitgeoefende, activiteiten blijven bestaan waarvoor het streven naar kapitaalsaccumulatie door winstmaximalisatie niet het leidinggevende principe is geworden. Het is nog steeds onaanvaardbaar als een arts meer geneesmiddelen voorschrijft of meer lichaamsdelen amputeert dan voor de betreffende patiënten heilzaam is met het doel daarmee meer geld te verdienen. Ook een docent mag om die reden niet leerlingen een onvoldoende of een voldoende beoordeling geven. En een stratenmaker mag evenmin extra veel stenen gebruiken om het financiële belang van hemzelf of anderen daarmee te dienen. Anders gezegd: er zijn in de bestaande samenleving tal van beroepsactiviteiten waarin de kwaliteit van de vervaardigde producten of de verleende diensten prioriteit heeft vóór het daarmee verdiende geld en verworven kapitaal. Ook in de commerciële dienstverlening zijn daarvan voorbeelden te vinden. Het komt voor dat een commerciële dienstverlener iemand afraadt van een door hem of haar te verlenen dienst gebruik te maken omdat dit niet in het belang van de betreffende cliënt is. Ook als hij of zij daardoor niets verdient. De dienstverlener laat in zo’n geval professionaliteit voor profijt gaan.
Naast die bestaande voorbeelden van professionaliteit die voorrang krijgt boven het behalen van profijt ontwikkelen zich nieuwe commerciële activiteiten waarvan het uitgangspunt ‘meervoudige waardencreatie’ wordt genoemd. Daarmee wordt aangegeven dat het verdienen van geld niet meer dan één doelstelling naast andere doelstellingen op, onder andere, sociaal en milieu gebied is. Ook allerlei vormen van ‘duurzaam’ of ‘groen’ ondernemen hebben, uitdrukkelijk of stilzwijgend, die meervoudige waardencreatie als doel. Die ontwikkeling zou van uitzondering tot gangbare praktijk moeten worden. Er zou een economische orde moeten ontstaan waarin de groene professionaliteit van de ondernemers altijd voorrang krijgt boven het nastreven van winstmaximalisatie en daardoor kapitaalsaccumulatie.
De kapitalistische economie zou geleidelijk aan moeten plaatsmaken voor een professionele economie waarbij op basis van die professionaliteit naast milieudoelstellingen ook doelstellingen op sociaal terrein zou moeten worden nagestreefd. Die doelstellingen kunnen slechts gedeeltelijk via regelgeving en financiële stimuli worden verwerkelijkt. Ze vereisen een type ondernemer dat zelf voortdurend vernieuwend bezig is om behoeftebevrediging van consumenten met bescherming van het milieu te verenigen. Wellicht is het nodig om dit type ondernemer een minimum inkomen te garanderen dat onafhankelijk is van de bereikte omzet. Reclame zou moeten worden vervangen door professionele voorlichting. Wat dit type ondernemer vergeleken bij zijn of haar kapitalistische voorganger wellicht aan inkomen zou gaan missen, zou gecompenseerd worden door een veel groter maatschappelijk prestige dan de huidige type ondernemer ooit heeft bereikt. Men zal van de professionele prestaties méér onder de indruk zijn dan van de cadillac en het maatkostuum van zijn of haar kapitalistische voorganger.
Werkgelegenheid geen doel op zichzelf
Naast de belangen van de kapitaalbezitters wordt de kapitalistische economie geacht door het scheppen van werkgelegenheid de belangen van arbeidskrachten te dienen. Toch wordt in die economische orde voortdurend getracht door technische en organisatorische vernieuwingen arbeid overbodig te maken. Thans gebeurt dat door ‘robotisering’. Op grond van die ontwikkeling werd al lang geleden gedacht dat het aantal arbeidsuren per arbeidskracht thans veel geringer zou zijn dan het in werkelijkheid is. We produceren steeds meer in minder tijd, maar de overschietende tijd wordt niet als vrije tijd benut maar om nog meer te produceren. Werken betekent in ons type samenleving veel meer dan een bron van inkomsten. Het bepaalt in hoge mate iemands plaats in de samenleving en het daaraan ontleende aanzien. Maar het zou onaanvaardbaar moeten worden gevonden dat de aarde nog verder wordt belast ten bate van de werkgelegenheid.
Er bestaan al, al dan niet gedeeltelijke, alternatieven voor werkgelegenheid en er kunnen nog nieuwe alternatieven daarvoor worden ontwikkeld. De werktijd wordt soms collectief verkort en er wordt tussentijds verlof en zelfs volledige vrijstelling van deelname aan betaalde arbeid verleend, zoals vrijstelling van bepaalde categorieën van mensen (zieken en arbeidsongeschikten, scholieren en bejaarden). Er zijn uitkeringen voor onvrijwillig werklozen en er wordt geëxperimenteerd met vormen van een basisinkomen voor mensen die afzien van pogingen om een betaalde baan te vinden. Hoe paradoxaal het ook klinkt: ook een sociale dienstplicht naar analogie van de vroegere militaire dienstplicht kan ertoe bijdragen dat mensen minder voor hun gevoel van eigenwaarde van deelname aan betaalde beroepsarbeid afhankelijk worden.
Het wordt tijd om, liefst in het kader van de Europese Unie, serieus na te gaan denken over een sociaal stelsel dat iedereen een minimum aan financiële zekerheid biedt en mensen daarnaast laat werken als dat werk intrinsiek nut heeft en het milieu niet overmatig belast en niet alleen maar wordt gedaan omdat er nu eenmaal geld voor wordt betaald.
Beperking van de macht van het geld
Zoals bekend is uit religies die voor de opkomst van het kapitalisme zijn ontstaan heeft er in het verleden een sterke afkeer tegen het geld met geld verdienen bestaan. Die afkeer zou op een nieuwe manier moeten terugkeren. Financiële dienstverlening zal ook in de toekomst onmisbaar blijven en betaald moeten worden. Maar de macht van het geld zal wel op allerlei manieren terug gedrongen moeten worden. Het gaat daarbij niet om een revolutie die zich op één moment of in een korte periode in een bepaald segment van de samenleving voltrekt maar om een geleidelijk proces dat zich in de meest uiteenlopende sectoren van de maatschappij voltrekt en afhankelijkheid is van het vermogen tot het uitdenken en doorvoeren van vernieuwingen door velen. Te denken valt daarbij onder andere aan veranderingen in de wijze van geldschepping, ontwikkeling van nieuwe betaalmiddelen, nieuwe vormen van kapitaalverwerving, veranderingen in de belastingheffing, waarbij schadelijke vormen van milieugebruik zwaar worden belast en niet milieubelastende arbeid juist minder wordt belast en toetsen van beleggingen aan milieucriteria. Het zal moeten worden uitgesloten dat de financiële belangen van kapitaalverschaffers de professionele, milieubewuste beroepsuitoefening door de ondernemers dwarsbomen.
Een circulaire economie is niet voldoende
Er is op milieugebied een grote vooruitgang te boeken door meer gebruik te maken van bio-grondstoffen die langs natuurlijke weg vernieuwd kunnen worden en door niet vernieuwbare grondstoffen en producten opnieuw te gebruiken. Maar lang niet alle milieudoelstellingen kunnen door het sluiten van kringlopen in een zogenaamde circulaire economie bereikt worden. Zo kan het gebruik van bio brandstoffen ten koste van de voedselvoorziening gaan en maakt het voor de milieubelasting veel uit of er veel of weinig niet vernieuwbare grondstoffen en producten circulair gebruikt worden. Al was het alleen maar vanwege het daarvoor benodigde energiegebruik. Een op kapitalistische leest geschoeide circulaire economie is dan ook niet de ultieme oplossing voor de huidige mondiale milieuproblemen.
Kleinschaligheid is evenmin het redmiddel
Zoals gezegd publiceerde Milieudefensie tijdens haar korte bestaan als Raad van Milieudefensie een ‘Blauwdruk voor overleving’ die een krachtig pleidooi voor een radicale schaalverkleining van de samenleving inhield. Door schaalverkleining kan veel milieubelastend transport worden voorkomen. Bovendien worden consumenten daardoor geconfronteerd met de milieu effecten die ten behoeve van hun consumptie in de eigen omgeving optreden. Om die reden is het wenselijk om in het bijzonder de voedselproductie veel meer dan thans het geval is in de naaste omgeving van de consumenten te laten plaatsvinden. Maar soms zal het nodig zijn om producten die elders met minder milieubelasting kunnen worden geproduceerd over grotere afstanden te vervoeren. Ook zijn voor de aanpak van wereldwijde milieuproblemen wereldwijde besluitvormingsprocessen noodzakelijk. Het terugtrekking in kleinschalige gemeenschappen en alle heil, ook voor het milieu, verwachten van de zich aldaar ontwikkelende sociale controle, biedt dan ook geen oplossing. Terug naar de kleinschalige gemeenschappen van voor de opkomst van het moderne kapitalisme en terug naar de ‘Blauwdruk voor overleving’ van vijftig jaar geleden is geen aantrekkelijk alternatief.
Kwaliteit in plaats van kapitaal
Het streven naar meer kapitaal zal moeten plaats maken voor het streven naar meer (milieu)kwaliteit van productieprocessen en producten. Méér kapitaal is in cijfers uit te drukken, maar voor méér kwaliteit geldt dat doorgaans niet. Er is nu sprake van schijn exactheid als producten en diensten simpelweg in wel of niet duurzaam worden onderverdeeld. Zo eenvoudig is het in werkelijkheid meestal niet. Het gaat vaak om meer of minder en dan nog om hier en nu wel, maar straks en daar niet. Wat wel stellig beweerd en verdedigd kan worden is dat ten behoeve van behoud en verbetering van de mondiale milieukwaliteit de macht van het geld drastisch moet worden teruggedrongen en ondergeschikt moet worden gemaakt aan de kwalitatieve beoordeling van de milieueffecten van productie en dienstverlening op lokale, regionale en mondiale schaal.
Economie is (ook) milieu
Het bovenstaande kan resulteren in een hele reeks van actiepunten. Maar het allerbelangrijkste is nu het veranderen van het denken over ‘de economie’. Milieudefensie zou vanaf nu de strijd moeten aanbinden met uitspraken over het al dan niet goed gaan of herstellen van de economie waarbij veranderingen op milieugebied buiten beschouwing blijven. Om maar eenvoudig te beginnen zou bij uitspraken over het wel en wee van ‘de economie’ moeten worden geëist dat daarbij ook de ontwikkeling van de emissie van broeikasgassen wordt betrokken.
Koning Willem Alexander zal dan de Troonrede volgend jaar eindigen met de woorden: “Het parlement en regering zullen in het komende jaar alles doen wat tot hun mogelijkheden behoort, en zelfs wat daar eigenlijk niet toe behoort, om de voortgaande sloop van de planeet aarde door menselijk handelen te beëindigen. U mag zich in uw zware taak gesteund weten door het besef dat velen u wijsheid toewensen.”
jim zegt
quote: ‘Reclame zou moeten worden vervangen door professionele voorlichting.’
Edward Bernais introductie tot pr doorgrond? Chomsky’s ‘Manufactering Consent’?
Reclaiming? Lobbies? Wie bezitten de media? Er gaat geld naartoe en wat produceert het reëel? Goh.
Over: Zou moeten…
Over fractioneel bankieren, geldcreatie en die fundamentals kan ik de video’s van Damon Vrabel van harte aanraden: Debunking Money Damon Vrabel – 1 Myth and Machiavelli 1 of 6 Damon Vrabel Hij is een begenadigd spreker en denkt zo het zijne over wat zou moeten. Waren wij maar niet zo massaal institutioneel verslaafd denk ik dan om the corporate belangen van aandeelhouders te slikken en de gemanipuleerde politici die zijn gebrainwashd of ronduit corrupt.
Ja, meer moraliteit zou moeten (Joris Luyendijk). Ja, de vervuiler betaalt, zou moeten. Ja, het volk zelf, en niet particuliere bankinstellingen en cartels zouden over geldcreatie moeten gaan. En weer gaat er 30 miljoen (symbolisch) naar varkensboeren en melkveehouders die door de sancties van Rusland hun inkomsten hebben zien teruglopen. Rusland bedreigd de democratie en vrije markt in de Oekraine tenslotte. Het heeft natuurlijk allemaal hoegenaamd niets met geopolitiek en olie/gas en de petrodollar te maken dat de VS altijd in oorlogen verwikkeld is en onze hulp inroept. Ik zou niet zo negatief moeten zijn, zou moeten. Iets verzinnen moet. Iets opnieuw uitvinden. De gouden eeuw, de VOC mentaliteit en over tot de orde van de dag. Van de prins geen kwaad weten. De ceremoniële functie van het koningshuis, want dat is ’t, vervangen door robotica zou ’n hoop poen en ergernis schelen en is mogelijk, ware het niet dat gehechtheid aan ’tradities’ het verhinderen. Het winnen van ons verstand. En daarom hoeft ’t, sprookjes. Het zijn slechts metaforen.