Poëzie is niet ongevaarlijk en dichters zijn onberekenbaar.

Poëzie heeft iets ongrijpbaars. De taal kronkelt door je ogen naar binnen. Eenmaal in je hersenen, opent ze onbekende deuren in je hoofd. Het doet iets met je emoties. Als ik gedichten denk te begrijpen, ontdek ik bij herlezing hoeveel ik juist niet begreep. Ik vind dichters onberekenbare woordkunstenaars, ze hebben de gave zware onderwerpen zo licht als een veertje te maken. Hoogste tijd om een aantal dichtbundels erbij te pakken en te kijken wat ze ons meegeven.
Trek in olijven

Olijven moet je leren lezen (2016) van Ellen Deckwitz is een fijne kennismaking met poëzie. In ieder hoofdstuk zit iets leerzaams. Ellen begint prikkelend: “Poëzie is niet ongevaarlijk. Ze kan je vrolijk maken, maar ook somber. Verdrietig. Opeens zie je gevoelens verwoord die je eerder niet kon uitdrukken en dus ook niet verwerken. Misschien is poëzie niets voor je, maar dat weet je pas als je haar een kans hebt gegeven, want laten we wel wezen, hoe wist je vroeger dat olijven te eten waren? Of dat een biertje wel lekker kon zijn? Door het gewoon te proberen. Ook gedichten kun je leren eten.” Dit boek onderstreept de noodzaak van poëzie. Dat raakt me. Onze wereld is soms een verwarrende plek, en dan veranderen de woorden die we gebruiken om die wereld te beschrijven ook nog eens voortdurend. Poëzie biedt ons “een unieke ruimte om in te reflecteren en te begrijpen”, zegt Ellen. Gedichten helpen bij de verbreding van het denken, en niet alleen bij geboorte, liefhebben en doodgaan. In een mensenleven ma- ken we zoveel mee. Over dat alles blijven communiceren is een plicht en een onderdeel van wie we zijn.
Komen en vergaan

In De hazenklager (2020) werpt Paul Demets een brede blik op hoe het is om mens te zijn, temidden van andere dieren en de natuur. Hoe verhouden we ons tot die natuur? Schokkend nieuws is het niet, maar ons bestaan staat daarin niet centraal. Eén gedicht, in het slothoofdstuk Degeneratie, zegt iets over het gedrag van mensen en onze omgang met de natuur. En hoe dit leidt tot wanorde: “Alles valt hier in slechte aarde. Je grote zonen, de regeringsleiders, houden in de verte ruggespraak. […] Ze staren zich blind achter hun glazen, liggen elkaars schouderlijn te vergelijken, ze kronkelen, hebben gebleekte voeten. […] Ze nemen elkaar mee in de entropie.” De bundel is rijk aan natuurlijke metaforen: “Ik volg je natuur op het terrein waar planten in zichzelf bewegen. Weegbree, duizendblad, klaver. Ik zie je opgaan in sapstroom en worteling, woekerend op een afgegraasd veld vergeefs ontluiken. Je schouders bijna onzichtbaar op en neer. Je lippen vochtig. Ik hoor de planten ademen.”
Voorbij angsten

De grom uit de hond halen (2020) van Iduna Paalman begint met een persoonlijke reflectie: “Er bestaat een groep riskmanagers, ik ben er een van. We komen graag samen in een huis met gematteerde ramen, taxeren de dreigingen, verdelen ons zorgvuldig over de straten. Al op de eerste hoek weet ik een schaafwond uit een tegel te schrappen, een clash uit een auto, een grom uit een hond.” En aan het slot van hetzelfde gedicht: “’s Avonds rapporteer ik: alles wat misging is voorkomen, alles wat jankte kan rustig gaan slapen.” De bundel blijft boeien. Iduna richt haar blik op allerlei soorten gevaar, er zit een filosofische laag in die ik nog steeds aan het ontrafelen ben. Niet al het gevaar doet zich ook altijd voor, soms is het zelfs onrealistisch. Onheilscenario’s verblinden ons voor dingen waarbij we echt betrokken zijn.
Toekomstlawaai

Peter Verhelst kijkt in 2050 (2020) ver de toekomst in. Wat voor mensen zijn we in 2050 geworden? Hoe beleven we de wereld? “Graag geef ik je armen om de wereld te vangen als die omvalt. Armen om te omarmen wie moet worden vastgehouden (val) en om zelf omhelsd te worden op sombere dagen (val!). En armen om jezelf te dragen, om met jezelf in je armen op de eerste zwaluwen te wachten, zelfs als die niet komen.” Zijn gedichten schakelen tussen passie, wanhoop en hoopvollere accenten. De toekomst verschilt misschien niet zoveel van onze tijd. “Vanaf nu zul je worden doordrenkt met een constant veranderende stroom beelden, waarnemingen, gevoelens, fantasieën in een constant veranderende ruimte en tijd.” Ik moet denken aan verslavende smartphones die ons overweldigen met informatiestromen. Waarom zijn we niet in de bossen om alleen of samen tot onszelf te komen?
Als je hoofd inmiddels tolt en zoekt naar betekenis, dan beleef je misschien wel een poëtische roes. De genoemde bundels vullen elkaar aan. Je bewuster worden van je eigen vergankelijkheid of die van jouw omgeving (natuur!) kan angsten losmaken. Misschien vinden we in het bewust doorvoelen van wat we te verliezen hebben, de ware betekenis van iets wat echt belangrijk is voor ons. Het gaat niet om onszelf, maar om ons allemaal.
Boekenliefhebber Rakesh Kalloe verdiept zich in de wereld van de literatuur. Ga mee op reis en zie hoe de natuurlijke wereld en boeken samenkomen.
Recente reacties