Carlijn Kingma’s Waterwerk van ons geld in Plumbing the System.
Architectenbureau Superuse ontwerpt al 25 jaar zo circulair mogelijk. Medeoprichter Jan Jongert wil verschillende stromen in de maatschappij – zoals water, geld of materiaal – zichtbaar maken en als het even kan hergebruiken. “Het liefst bouw je helemáál niet. Maar dat klinkt misschien gek uit de mond van een architect.”
Beeld: Giulia Virgara en Cristiano Corte
Op de tweejaarlijkse Architectuurbiënnale in Venetië vergapen bezoekers van het Nederlandse paviljoen zich dit seizoen aan een enorme tekening. Daarop is geen gebouw te zien, maar de ‘riolering’ van onze economie. Bezoekers klimmen op trappetjes om alle details van dichtbij te bekijken. Ze zien hoe grote tanks bovenaan de maatschappij vollopen met geld uit dikke buizen. Van daaruit vloeit dat in steeds dunnere stroompjes naar beneden, langs sluizen en scharnieren waar aandeelhouders aan draaien.
De tekenaar, architect Carlijn Kingma, werd door curator Jan Jongert uitgenodigd om haar tekening hier tentoon te stellen. Jongert is architect en medeoprichter van architectenbureau Superuse Studios, dat al 25 jaar zo circulair mogelijk bouwt. De architecten kijken daarbij steeds naar het ‘metabolisme’ van gebouwen, ofwel de stromen die er naar binnen en naar buiten gaan: van hitte en water tot geld, mensen en materiaal.
Je wil dat soort stromen juist laten zien, zodat mensen beter beseffen dat gebouwen onderdeel zijn van de omgeving?
“Ja, dat is belangrijk. Wij zien een nieuw soort architectuur voor ons, waar stro- men een positieve invloed hebben en een bijdrage leveren aan de ruimtelijke beleving. Waarom worden ze altijd weggewerkt in een steriel concept van een architect? Je kunt óók ontwerpen maken waarin die stromen zichtbaar zijn, als een toegevoegde kwaliteit.”
De enorme tekening van Carlijn Kingma legt zo’n stroom van onze economie bloot: die van het geld. Middenin prijkt de toren van de maatschappij. Bovenin vergaderen aandeelhouders tussen dikke buizen geld. Onderin komen ver uitgedunde stroompjes uit bij arbeiders die grondstoffen delven. De maatschappijtoren is via een buizensysteem verbonden met allerlei andere torens eromheen. Linksbovenin zien we de medewerkers van commerciële banken hypotheken uitdelen. Rechtsonder in de tekening tapt de belastingautoriteit stromen geld af.
“Carlijn heeft dat echt fantastisch gedaan. Ze heeft 2 jaar lang onderzoek gedaan, samen met Thomas Bollen – journalist bij Follow the Money – en Martijn van der Linden – lector new finance aan de Haagse Hogeschool. Ze visualiseerde het geld als water en ging langs bij bankiers die hun vak normaal gesproken in jargon uitleggen. Met de tekening kon ze aanwijzen: het geld zit nu hier, waar gaat het daarna heen? Zo worden alle partijen gedwongen het systeem veel opener uit te leggen. En het lokt andere gesprekken uit. Zo heeft ze met Nederlandse Bankdirecteur Klaas Knot gesproken over waar de sluizen zitten en met welke knoppen je die openzet. Het is echt fascinerend werk. Een kritische blik op de maatschappij die het ook voor anderen mogelijk maakt om het te begrijpen.
Ik vind het belangrijk om de economie ook onderdeel te maken van het gesprek over architectuur. Superuse probeert te laten zien hoe belangrijk de economie is in het nemen van beslissingen over ontwerpen en bouwen. Dat je als architect bijvoorbeeld niet gestimuleerd wordt om duurzame ingrepen te doen of minder materiaal te gebruiken. Op de tekening zie je ook hoe belasting wordt geheven: arbeid is hoog belast, grondstoffen weinig. In een ontwerp proberen architecten daarom vaak veel materialen zo min mogelijk te bewerken. Hoewel je juist veel tijd zou willen besteden aan het bewerken van weinig materialen.”
Jongert en zijn collega’s gebruiken zelf zoveel mogelijk bouwmateriaal dat ze in de buurt vinden. Zo ‘oogsten’ de architecten bouwplaten, kozijnen en deuren van sloop- plaatsen uit de buurt. Het voormalige zwemparadijs Tropicana in Rotterdam, waar ook hun kantoor is, bouwden ze om tot laboratorium voor een ‘blauwe’ ofwel duurzame economie. Allerlei ondernemers sleutelen er aan alternatieve bedrijfsmodellen, waarbij ze gebruik maken van bestaande – liefst elkaars – stromen. “Het liefst bouw je eigenlijk helemáál niet”, zegt Jongert. “Maar dat klinkt misschien gek uit de mond van een architect.”
Met deze aanpak trekt Superuse nationaal en internationaal de aandacht. Ook die van het Nieuwe Instituut, het Rotterdamse architectuurmuseum dat Jongert de opdracht gaf om de Nederlandse inzending van de Biënnale samen te stellen. Het overkoepelende thema: laboratorium van de toekomst. De tentoonstelling kreeg de titel Plumbing the System. Het Waterwerk van ons geld van Kingma hing eerder al in galeries en musea, in het paviljoen op de Biënnale hangen ook drie nieuwe tekeningen.
In de nieuwe tekeningen worden alternatieve scenario’s geschetst. Hoe zien die eruit?
“Een van de scenario’s heet The Valley of Debt-free Money. Daar heeft Kingma uitgewerkt hoe geldcreatie werkt zónder het maken van schuld. Schulden maken hoeft namelijk niet, dat is een keuze die op een gegeven moment is gemaakt en inmiddels redelijk negatieve bijeffecten heeft. Groei is ook zo’n concept dat mensen vaak zien als een natuurlijk verschijnsel. Maar in de natuur komen planten en dieren op een gegeven moment tot een volwassen toestand. Een volwassen boom houdt op met groeien. Met onze economie zouden we daar ook naartoe moeten.”
Je gebruikt bomen vaker als metafoor. Ook om uit te leggen dat de economie niet zó circulair hoeft dat een reststroom van een bedrijf weer door hetzelfde bedrijf wordt opgenomen.
“Ja, ik ben voor een meer open systeem. Op het moment dat er ergens een stroom vrij komt, moet daar ter plekke een zo hoog mogelijke waarde mee gecreëerd worden. Daar moet je niet met vaste ketens en vaste partijen een gesloten systeem voor maken. Een blad dat van een boom valt, wordt ook nooit opnieuw een blad. Dat wordt een grondstof voor andere organismen. Het is afhankelijk van hoe de wind waait welke richting het blad opgaat en waar het voor gebruikt wordt.”
Met jullie projecten willen jullie ook een directe impact hebben op de omgeving.
“Ja, dat is een van de redenen waarom we werden gevraagd voor de Biënnale. We proberen dat al langer: met de ‘Green Lions’, zo’n vijftien landen, proberen we de Biënnale een positievere rol te geven. Voor Venetië zelf, waar het inwoneraantal enorm is gedaald en er voor bewoners eigenlijk nauwelijks meer voorzieningen over zijn. Maar ook qua milieuschade. Er komen jaarlijks 300 duizend bezoekers naar de kunst- of de architectuurbiënnale, vaak per vliegtuig of cruise- schip.”
En wat is de directe impact van het Nederlandse paviljoen geworden?
“Het gebouw zelf, in 1954 ontworpen door Rietveld, heeft een aantal mankementen. Zeker als je er een tentoonstelling wilt organiseren. De vloer is niet sterk, de akoestiek is niet goed, het is niet geïsoleerd, het lekt af en toe. Maar het is een monumentaal pand, dus aan het beeld van het gebouw mag je niets veranderen. We kijken nu welke verduurzaming meegenomen kan worden in de renovatie die over een paar jaar gepland staat. Dat is een bijzondere opgave; inclusief buren en de strenge gemeente van Venetië zijn er meer dan dertig partijen om rekening mee te houden.
We denken bijvoorbeeld na over de opvang van regenwater, dat jaarlijks met 180 duizend liter op het dak valt. Dat loopt nu via het riool weg, hoewel je er natuurlijk enorm lang mee kunt douchen. Je kunt er ook energie mee opwekken, koelen en zelfs de akoestiek in het gebouw verbeteren.”
Wat gebeurt er nu met dat regenwater?
“Dat wordt met een hightech systeem zo snel mogelijk afgevoerd. Dat is wat we vaak doen met water: we voeren het snel en vér weg. Tegelijkertijd laten we van kilometers ver ook weer vers drinkwater aanrukken om het toilet mee door te spoelen. Venetië kende 100 jaar geleden nog een prachtig water- systeem. In het midden van de pleinen lagen putten met een zandfilter, waar iedereen drinkwater uit kon tappen. Dat verdween toen de centrale waterleiding zijn intrede deed. Het rioleringssysteem bleef hetzelfde, maar werkt nu niet meer zo goed. Afvalwater gaat naar bezinkputten, waar de slurrie achterblijft. Het lang niet altijd schone water loopt over in de kanalen en uiteindelijk in de zee. Af en toe komen er boten langs om de putten leeg te zuigen. Dat systeem veroorzaakt overstromingen omdat al die waterstromen daar bij elkaar komen. En het is natuurlijk zonde van al het regenwater.”
Hoe kan dat anders?
“In het Nederlandse paviljoen laten we drie prototypes zien van daken die water vasthouden, ofwel waterretentiedaken. Dat zijn groene daken waar planten groeien die het gebouw koelen en water opvangen voor andere doeleinden. Een van de prototypes is een ‘slim’ systeem van leidingproducent Wavin. In hun PolderDak wordt water opgevangen met kratten en gaan er automatisch sluisjes open als er een nieuwe regenbui aankomt. Je kunt zo’n systeem ook zelf maken met wijnkurken en kratjes die je van de markt haalt – dat is het tweede prototype. Met Superuse bouwden we eerder zo’n dak in de Rotterdamse Afrikaanderwijk met gevonden materialen van de lokale markt. In beide voorbeelden zit nog wel erg veel kunststof. Het derde prototype maakten we met natuurlijke materialen, zoals reststromen schapenwol, perzikpitten uit de voedingsmiddelenindustrie en waterbrood, een mengsel van klei en organische vezels. Bezoekers van de Biënnale zien meteen dat er nog aan wordt gewerkt, want de gereedschappen liggen er nog omheen.
Achter de schermen kijken we ook naar een wateropvangsysteem voor het hele park, met zo’n vijftig nationale paviljoens. Het regenwater dat daar neervalt kunnen we voor veel meer toepassingen gebruiken, bijvoorbeeld om de hoger gelegen beplanting groen te houden. Dat gebeurt nu met drinkwater.”
Wat krijgen jullie voor reacties op het Nederlandse paviljoen?
“Er is een groep bezoekers die vooral wil zien welke nieuwe gebouwen er in de verschillende landen worden ontworpen en geproduceerd. Wij vinden juist dat architectuur tentoonstellingen te vaak niet gaan over architectuur, maar over de foto’s en tekeningen die ervan gemaakt zijn. Terwijl de essentie ligt in hoe een ontwerp of gebouw tot stand komt. Maar er zijn meer paviljoens die bijvoorbeeld laten zien hoe het koloniale verleden nog doorwerkt in de architectuur van vandaag. Dat is een interessante ontwikkeling.
In de pers hebben we goede kritiek gekregen. We laten twee verhalen van metaforisch water en letterlijk water mooi bij elkaar komen. Ook uit Japan hoorden we positieve reacties. Het past in de Japanse traditie om met de seizoenen mee te ontwerpen. In de herfst en de lente is er een feest waarin ze de panelen van de gevels halen of die weer terugzetten om beter bestand te zijn tegen het klimaat van het komende jaargetijde. Dan is een gebouw dus veel meer onderdeel van natuurlijke processen in plaats van dat het daartegen vecht en er afstand van neemt.”
Landt het verhaal wat jullie met Superuse al zo lang vertellen inmiddels ook beter?
“We merken dat er steeds meer vraag komt naar circulaire ontwerpen en dat steeds meer opdrachtgevers, architecten en bouwers zich daarvoor inzetten. Tegelijkertijd is voor de bouw nog maar 8 procent van de grondstoffen circulair, terwijl dat in 2030 50 procent moet zijn. De overheid stelt wel normen en randvoorwaarden, maar zolang je de economie niet circulair inricht, ontstaat de dynamiek die je wil niet op grote schaal. Het enige wat dan gebeurt, is dat bedrijven meer kosten moeten maken en producten duurder worden. De meerkosten van circulaire gebouwen worden nu vaak betaald uit marketingbudget of uit subsidies voor eenmalige pilotprojecten.
Maar we zien ook hele goede ontwikkelingen. Een aantal gemeenten en ook de provincie Utrecht beprijzen in hun interne berekeningen de CO2-uitstoot veel hoger dan in de huidige economie gebeurt. Het gaat nog niet om écht geld, maar zo’n interne berekening bepaalt in aanbestedingen wél aan welk bedrijf je iets gunt, welke leveranciers je inzet en welk ontwerp je maakt. Als een ton CO2-uitstoot niet 50 of 100 euro maar – zoals bijvoorbeeld in Utrecht – 875 euro zou kosten, maakt het ineens veel verschil of je ontwerpt met secundaire of met primaire grondstoffen. Het is heel mooi dat lokale overheden die stappen nemen. Je kunt ook op landelijk niveau regelen dat belasting verschuift van arbeid naar uitstoot en grondstoffen, maar dit gaat veel sneller.”
Geef een reactie