Grondstoffen in ruil voor infrastructuur, het is een aantrekkelijke deal voor veel Afrikaanse landen. Al jaren bouwen Chinese bedrijven spoorwegen, havens en snelwegverbindingen in ruil voor toegang tot olie of erts. Dat gaat niet altijd op even duurzame wijze. Maar dat zou moeten veranderen met de een jaar geleden opgerichte Chinese internationale ontwikkelingsbank.
Het is zomer 2014 als Alexandre Solombe zijn wrakkige rode pick-uptruck behendig door de uitgestrekte sloppenwijken van Luanda stuurt. Straatverkopers laveren op de kruispunten tussen de candongueiros (collectieve taxibusjes) door om telefoonkaarten, pinda’s en toiletborstels te verkopen. Her en der ligt een autowrak langs de weg. Hulpdiensten die zulke wrakken opruimen bestaan niet in Angola, vertelt radiojournalist Solombe. We houden halt op een stoffige zandweg ver buiten het stadscentrum. Twee jongens van begin twintig zijn druk in de weer met oud ijzer en palen om een winkeltje te bouwen. Hun buurvrouw verkoopt vanuit een gammel schuurtje maniokmeel aan buurtbewoners. Verderop staan zes vrachtwagens met steengruis opgesteld. Toiletpotten zijn los op straat te koop. Er wordt onderhandeld over de prijs van de bouwmaterialen. Een jongen klimt op een stapel hout naast een stinkende afvalberg en wijst naar de door Chinese bouwbedrijven gerealiseerde nieuwbouwwijk verderop: “Het leven is hier hard, man. Maar ooit zal ik daar wonen!”
Chinese bouwexplosie
Vierhonderd jaar lang was Angola een integraal deel van Portugal. Europese kolonisten, slavenhandelaren en koopmannen maakten hier de dienst uit. Na de onafhankelijkheid in 1975 verviel het West-Afrikaanse land in een allesvernietigende burgeroorlog. Gefinancierd met bloeddiamanten en olie, en bewapend volgens de beste proxy-traditie van de Koude Oorlog. Zuid-Afrika en Cuba (en dus de VS en de toenmalige Sovjet Unie) waren drijvende krachten achter het geweld in het land. Toen in 2002 eindelijk vrede werd gesloten, ontwikkelde Angola zich in sneltempo tot een van de spectaculairste groeilanden van Afrika. De Angolese machthebbers knoopten banden aan met de nieuwe grootmacht: China. Binnen twee jaar na het einde van de burgeroorlog vertrokken de mammoettankers met tienduizend vaten olie per dag vanuit Angola naar Chinese diepzeehavens. De Angolese economie liet jarenlang groeicijfers zien van rond de tien procent. Na Nigeria werd Angola de grootste Afrikaanse exporteur van ruwe olie.
In ruil voor al die olie verstrekken Chinese banken kredieten aan de Angolese regering, die daarvan Chinese bouwbedrijven inhuurt om snelwegen, spoorlijnen en woonblokken te bouwen. Anno 2017 wordt de vervallen koloniale architectuur in het centrum van Luanda overschaduwd door kantoorflats, dure hotels en het in 2007 opgeleverde hoofdkantoor van staatsoliebedrijf Sonangol. De Chinese bouwexplosie is overal in de hoofdstad zichtbaar. Borden met karakters in het Mandarijn sieren nieuw geasfalteerde straten in het Afrikaanse rode zand. Volgens beleidsmakers in de Chinese Volksrepubliek zijn goede wegen, spoorlijnen en andere transportverbindingen de alfa en omega van economische ontwikkeling. Fatsoenlijke infrastructuur stelt Afrikaanse partners in staat zich economisch te ontwikkelen, zo is de redenatie: een constructie die gunstig lijkt voor alle betrokkenen. Chinese staatsbouwbedrijven verdienen goud geld en al die gloednieuwe wegen en spoorlijnen zijn natuurlijk buitengewoon handig om olie en zeldzame aardmetalen efficiënt af te voeren naar het moederland.
Ik slenter met Solombe over een zwarte markt midden in de ongeveer zeven miljoen inwoners tellende sloppenwijk rondom het rijke stadscentrum van Luanda. De radiomaker is sceptisch over de Chinese investeringen. Angola bungelt immers al jaren vrolijk onderaan de Corruption Perception Index van Transparancy International. De dochter van de president is rijkste vrouw van Afrika terwijl de meeste Angolezen onder de armoedegrens leven. Solombe: “De middenklasse groeit te langzaam. De meeste mensen profiteren niet mee van de olierijkdom. Dat is gevaarlijk in een land waar iedereen nog een AK47 uit de burgeroorlog onder zijn bed heeft liggen.”
Angolamodel
De Chinese leningen-voor-infrastructuur-voor-grondstoffen-deal staat in de wandelgangen inmiddels bekend als het Angolamodel, maar reikt natuurlijk verder dan het West-Afrikaanse land alleen. Chinese bedrijven bouwden met door Chinese banken verstrekte leningen diepzeehavens in Pakistan en Kenia, snelwegen in Zambia, Mongolië of Soedan. Vaak terug te betalen in grondstoffen, maar regelmatig ook gewoon tegen harde valuta of bijvoorbeeld landbouwproducten. In Ghana bouwde China waterkrachtcentrales en werd daarvoor betaald in cacaobonen. En China is nog lang niet klaar. Begin 2016 kreeg het Angolamodel zijn definitieve beslag in de oprichting van de Asian Infrastructure and Investment Bank (AIIB). Die gloednieuwe mondiale ontwikkelingsbank onder Chinees leiderschap gaat infrastructuurontwikkeling in Azië financieren. De Chinezen weten veel beter dan het politiek immer bemoeizuchtige westen waar ontwikkelingslanden behoefte aan hebben, zo vinden zijzelf. Het Rijk van het Midden was tot voor kort immers zélf nog een ontwikkelingsland. En om economisch vooruit te komen is goede infrastructuur noodzakelijk, luidt al jaren het devies van Beijing – en nu dus ook van de AIIB.
Ontwikkelingsbank
“Wij willen via investeringen in infrastructuur zorgen voor duurzame groei van de Aziatische economie”, verduidelijkt sir Danny Alexander in zijn kantoor op de zeventiende verdieping van het AIIB-hoofdkwartier in Beijing. “Er bestaat een reële behoefte aan betere transportmogelijkheden, groene energie, fatsoenlijke watervoorziening en goede stadsinfrastructuur in veel ontwikkelingslanden.” De Schot is een politicus van liberale snit en bekleedde verscheidene hoge posten in de Britse politiek. Sinds kort is hij werkzaam als één van de vijf AIIB-vicepresidenten die samen met de voormalige Wereldbankeconoom Jin Liqun het dagelijkse bestuur van de nieuwe bank vormen. Het hoofdkantoor van de AIIB is gloednieuw, groot en op een postmoderne manier nogal leeg. Het gebouw ligt verscholen in het financiële district van de Chinese hoofdstad, verstopt tussen alle andere bancaire instellingen die het gezicht van het nieuwe China vormen.
In januari 2016 gaf president Xi Jinping officieel het startschot voor de AIIB. De bank heeft een budget van ongeveer 100 miljard dollar voor infrastructuurprojecten in ontwikkelingslanden, bevestigt Alexander. De eerste projecten zijn net bekendgemaakt; de bank gaat onder meer een snelweg in Pakistan financieren en Indonesië krijgt 216,5 miljoen dollar om infrastructuur in sloppenwijken te verbeteren. Sinds Beijing in 2013 aankondigde zelf een ontwikkelingsbank te starten, hebben 57 landen zich bij de AIIB aangesloten. Met name Europa reageert onverwacht gretig op het Chinese initiatief, tot groot ongenoegen van de VS. Onder aanvoering van het Verenigd Koninkrijk besloten Duitsland, Frankrijk, Italië en bijna alle andere Europese landen lid te worden om daarmee zeggenschap te krijgen over de oprichtingsstatuten en leenvoorwaarden van de nieuwe bank. De enige Afrikaanse AIIB-leden zijn tot nog toe Egypte en Zuid-Afrika. Uit een interne memo van de eerste AIIB-jaarvergadering in juni 2016 blijkt echter dat de rest van Afrika staat te trappelen om lid te worden.
Chinese draak
De Chinese draak roert zich steeds luidruchtiger op het wereldtoneel, ook in ontwikkelingslanden. In Ethiopië aast China op landbouwgrond en in Zuid-Afrika op mijnbouwconcessies. In Congo heeft een Chinese spoorwegmaatschappij belangrijke koltaanmijnen ontsloten en de Angolese president Dos Santos tekende in de zomer van 2016 nog maar eens een nieuw decreet om 5,2 miljard dollar aan Chinees geld binnen te hengelen voor de realisatie van 155 nieuwbouwprojecten. In 2015 tekenden China en de Afrikaanse Unie zelfs een memorandum waarin ze zich voornamen alle landen op het Afrikaanse continent via wegen en spoorlijnen met elkaar te verbinden. Havens aan de Afrikaanse oostkust zijn een cruciaal deel van het ambitieuze Chinese plan om de eeuwenoude Zijderoute nieuw leven in te blazen met moderne middelen.
Zal die nieuwe connectiviteit de relaties tussen machtscentrum Beijing en al die Afrikaanse en Aziatische hoofdsteden verstevigen, of juist onder druk zetten? De uitruil tussen Afrikaanse olie en Chinese infrastructuur werkt lang niet altijd zo goed als de AIIB zelf graag gelooft. De kwaliteit van de Chinese bouwsels is vaak om te huilen en de gloednieuwe wegen zitten al snel vol met gaten. Beijing schroomt niet om zaken te doen met dubieuze regimes (zoals in het dictatoriale Angola), claimt apolitiek en pragmatisch te zijn maar negeert lokale landrechten. Ook heeft China in zijn grondstoffenhonger geen boodschap aan milieuvervuiling en profiteert de lokale bevolking lang niet altijd mee. Precies daarover uitte voormalig Zuid-Afrikaans president Thabo Mbeki tijdens een conferentie in 2005 zijn bezorgdheid: “Afrika verkoopt grondstoffen aan China en China verkoopt afgewerkte producten aan Afrika. Dat is een gevaarlijke verhouding die de relatie met koloniale machten uit het verleden reproduceert.”
Keuze
Ruim tien jaar later is de Chinese aanwezigheid op het Afrikaanse continent alleen maar groter gegroeid. Alhoewel Chinese geldstromen vaak nogal troebel zijn, wist de Wereldbank in 2008 te achterhalen dat bijna zeventig van de Chinese investeringen in slechts vier Afrikaanse landen terechtkomen; Angola, Ethiopië, Nigeria en Soedan. Niet toevallig allemaal landen met grote grondstoffenvoorraden of vruchtbare landbouwgrond. “De snel gegroeide Chinese aanwezigheid in Afrika stelt ons inderdaad voor lastige kwesties”, geeft Yash Tandon toe. De Oegandese schrijver en activist woont al jaren in het Engelse Oxford, was in zijn jeugd betrokken bij het verzet tegen dictator Idi Amin en gaf les op de prestigieuze Londen School of Economics. Hij is auteur van het boek Trade is War. “Het voordeel is dat de Chinezen volkomen transparant zijn over wat ze willen. Ze zeggen openlijk dat ze achter Soedanese of Angolese olie aanzitten en dat ze in ruil daarvoor wegen, spoorlijnen, kanalen en havens zullen bouwen.”
Tandon weet waar hij het over heeft, want hij kent het internationale onderhandelingscircuit van binnenuit. In de jaren negentig vertegenwoordigde hij Afrika tijdens WTO-onderhandelingen. De machinaties in de achterkamertjes, het schipperen tussen internationale handelsbelangen en mensenrechten, hij heeft het allemaal van nabij meegemaakt: “Afrikaanse landen zijn in het verleden de wereldmarkt op gedwongen door dictaten van westerse instellingen als het Internationaal Monetair Fonds om goedkope grondstoffen of afzetmarkten voor multinationals veilig te stellen.” In zijn boek Trade Is War beschrijft Tandon hoe ontwikkelingslanden tijdens die onderhandelingen steevast onder druk werden gezet door Europeanen en Amerikanen. Tandon vindt het dan ook niet verwonderlijk als Afrikaanse landen kiezen voor samenwerking met China: “Natuurlijk vindt er ook in de verhouding tussen China en Afrika uitbuiting plaats. Mijn eigen inschatting is dat de lange termijnvoordelen van Chinese investeringen in infrastructuur meer voor Afrikanen gaan opleveren dan de decennialange belangenstrijd van westerse multinationals.”
Duurzaamheidsdenken
“Chinese mijnen in Afrika zijn uiteraard niet het toonbeeld van duurzaamheid,” geeft hoogleraar Chinese Economie & Ontwikkeling Peter Ho toe in een zonnig Beijing. De geboren Maastrichtenaar werkt aan de TU Delft, heeft Chinese ouders, werkte als tolk voor het ministerie van Buitenlandse Zaken en adviseerde zowel Chinese als Nederlandse regeringen. “Maar per capita legt de VS nog steeds een grotere druk op wereldwijde fossiele bronnen dan China.” Westerse kritiek op China is niet altijd vrij van ideologie, wil Ho maar zeggen. Het besluit van Europese landen om tegen de uitdrukkelijke wens van de VS in toch AIIB-lid te worden, is volgens hem dan ook een belangrijk waterscheidingsmoment: “China bouwt al jaren infrastructuur in Afrika en Europa zit in een morele spagaat ten opzichte van al die voormalige koloniën. Door samen te werken binnen de AIIB kunnen zowel Europa als China minder gemakkelijk eenzijdig hun wil opleggen aan ontwikkelingslanden en kunnen ze elkaar sturen. Het geeft ontwikkelingslanden een sterkere positie.” De AIIB is zelfs een uitgelezen kans om duurzame ontwikkeling te stimuleren, meent Ho. Nu verloopt het leeuwendeel van de Chinese ontwikkelingsleningen immers nog via de Export-Importbank, dat in zijn voorwaarden expliciet heeft vastgelegd zich alleen te zullen houden aan de in het gastland geldige milieuwetgeving. Wetten die in landen als Congo of Angola zo goed als nauwelijks bestaan.
De AIIB hanteert daarentegen eigen leenvoorwaarden en duurzaamheidseisen. Die eisen zijn strikter en houden wel degelijk rekening met mensenrechten, duurzaamheid en milieunormen, bevestigt Danny Alexander in zijn kantoor in Beijing. In de verte zijn de contouren van de Verboden Stad te zien, tussen de hoogbouw door. “Alle AIIB-gefinancierde projecten moeten voldoen aan onze leenvoorwaarden. Ze moeten economisch wat opleveren, op een duurzame manier uitgevoerd worden en mogen sociaal gezien geen onacceptabele gevolgen hebben. Dat schept een enorme kans om al die nieuwe infrastructuur in ontwikkelingslanden duurzaam aan te leggen.”
Economische zones
Sinds oktober 2000 komen Afrikaanse en Chinese leiders regelmatig samen in het Forum voor Chinees-Afrikaanse Samenwerking (FOCAC). Eind 2015 zegde de Chinese president Xi Jinping tijdens FOCAC 6 in Johannesburg toe de Chinese investeringen in Afrika te zullen aanjagen tot 60 miljard dollar in de komende drie jaar. In 2006 bedroeg de Chinese toezegging nog maar 5 miljard. Ook werd destijds besloten om zestien speciale economische zones naar Chinees model te realiseren in Afrika. In de Angolese hoofdstad Luanda is de bouw van één zo’n zone in 2007 van start gegaan. Twintig kilometer buiten het stadscentrum stampten Chinese bedrijven ruim vijftig fabrieken uit de grond – waaronder een net opgeleverde aluminiumsmelter van 40 miljoen dollar. Aan de benodigde infrastructuur eromheen wordt nog gewerkt. Augustino Makova leunt tegen de muur van zijn houten hutje op een stuk braakliggend terrein. Verderop staat het Chinese bouwverkeer dreigend te wachten. “De regering wil ons van dit land af hebben zodat zij verder kan bouwen aan haar stadsvernieuwing,” zegt hij. “Ik had hier een mooi stenen huis gebouwd. Dat hebben ze gesloopt omdat hier een snelweg moet komen.”
De Angolees is bang dat hij uiteindelijk weggejaagd wordt naar de uiterste randen van de stad, waar onder de naam Zango 0-6 reeksen uniforme driekamerappartementjes gebouwd worden, ook door Chinese bouwbedrijven. Europese expats komen nooit in de uitgestrekte sloppenwijken van Luanda en ook Westerse politici die voor de bühne de mond vol hebben van mensenrechten komen vooral even in- en uitvliegen voor het ondertekenen van alweer een handelsovereenkomst. China weigert vooralsnog zich met binnenlandse aangelegenheden te bemoeien en houdt daarmee dictators in het zadel. Het is de vraag of de omstandigheden in de sloppenwijken in de toekomst zullen verbeteren, en of de politieke repressie zal verminderen. Het hangt er helemaal vanaf hoe serieus de AIIB haar eigen leenvoorwaarden neemt. Kan de Chinese bank ‘onacceptabele sociale gevolgen’ echt voorkomen en duurzame ontwikkeling afdwingen via infrastructuurontwikkeling? Makova haalt zijn schouders op. “We wonen nu in een sloppenwijk en straks in een andere sloppenwijk. Dat kun je moeilijk een verbetering noemen.”
Geef een reactie