De transitie zit hem volgens hoogleraar Duurzaam Ondernemen Jan Jonker niet in grote morele uitdagingen, maar in heel praktische zaken. Dat kan via een circulaire samenwerkingseconomie tussen burgers en bedrijven voor zaken als energie, zorg, kleding, voedsel en vervoer. Oftewel, de WEconomy.
“Kijk, dit is zo leuk”, zegt Jan Jonker enthousiast als we aan het eind van het gesprek zijn werkkamer willen verlaten. In zijn handen houdt hij een aantal grote Lego-achtige blokken in diverse kleuren. “Ze zijn gemaakt van afval en je kunt er van alles van bouwen: huizen, werkplaatsen… De man die deze blokken heeft gemaakt ontwikkelt nu een vrachtwagen die je naast een afvalstortplaats zet en dat ter plekke van afval deze blokken maakt. Geweldig toch?”
De afgelopen jaren ziet Jonker tot zijn genoegen talloze vergelijkbare initiatieven opduiken. “Ik ben redelijk optimistisch wat dat betreft. Onder druk van de crisis zeggen steeds meer mensen: het is genoeg nu, de boodschap dat we niet op dezelfde voet verder kunnen is helder, ik ga zelf aan de slag.”
Hoe ze dat doen en hoe ze zich daarbij organiseren, dat is Jonkers studiegebied. Sinds 2011 is hij hoogleraar Duurzaam Ondernemen aan de Nijmegen School of Management van de Radboud Universiteit Nijmegen. En binnenkort ook een week per maand aan de Business School van Toulouse in Frankrijk. “Daar ben ik heel blij mee. Niet alleen omdat ze daar ook bezig zijn met nieuwe economische modellen, maar vooral omdat deze leerstoel is verbonden aan de managementfaculteit en niet aan bijvoorbeeld sociologie.”
Het laat volgens Jonker zien dat duurzaamheid business is. Niet duurzaam ondernemen uit ethische of morele overwegingen, maar omdat het niet meer anders kan. “Dat besef dringt nu door en dat stemt me hoopvol.”
Terwijl de overheid in zijn ogen blijft steken in “geruttel” over transities, maar ondertussen vooral bezig is de crisis van een vorig tijdperk te bedwingen, zijn aan de onderkant van de samenleving talloze mensen bezig met microsystemen en microveranderingen op gebied van voedsel, mobiliteit, energie, grondstoffen, gezondheidszorg en onderwijs. “Op die gebieden moeten de komende jaren de grootste transities plaatsvinden, dus het is fantastisch dat daar zoveel kleine initiatieven zijn, maar we hebben wel schaal nodig. Zelf in je tuin of op je balkon tomaten verbouwen is natuurlijk prima voor de knuffelfactor, maar erg inefficiënt.”
Daar moet dus een nieuwe economie met bedrijven gaan ontstaan?
“En burgers! De WEconomy die ik zie ontstaan is een samenwerkingseconomie van burgers en bedrijven. Want tomaten verbouwen wordt wél interessant als we het met de hele buurt of straat gaan doen. Of we gaan cowfunden: gezamenlijk koop je direct bij de boer een koe. ‘Klaartje 3 is nu van ons. Weg met de Albert Heijns van deze wereld, zeg maar!’ En dan koop je er ook nog twee varkens bij.
Of beter nog, je koopt met veertig gezinnen een hele boerderij, met boer en al. Die mogelijkheid bestaat. Dat is een goed model; burgers en ondernemers die direct met elkaar dealen. En als we met veertig gezinnen een boerderij financieren voor ons voedsel, kunnen we ook een windmolen financieren voor onze energie. Op deze manier trekken we duurzaamheid uit de sfeer van het consuminderen en ‘kijk ons eens leuk groen bezig zijn’. De centrale vraag wordt dan: hoe kunnen we een voorzieningsniveau in stand houden wat past bij onze straat, buurt of dorp. Dat is een echt spannende uitdaging.”
Betekent dat het einde voor bedrijven als Unilever en Albert Heijn?
“Niet direct, maar er verandert wel iets. De meeste bedrijven zijn georganiseerd vanuit de visie ‘wij sturen, u volgt’. Nu zegt de burger: handig dat jullie een aantal dingen maken, maar wij gaan dat zelf ook doen. De huidige rolverdeling staat dus op onderdelen ter discussie. Op onderdelen, want niemand gaat zijn eigen doperwten in blikken stoppen, dat blijven Unilever of HAK doen. Maar ik kan wel nu mijn eigen energie maken, of veel meer invloed uitoefenen op mijn eigen mobiliteit. Conventionele modellen zoals boodschappen doen bij de ‘super’ blijven bestaan, maar er komt een component bij. We gaan steeds meer en steeds makkelijker zelf doen, anders. Hoe dat werkt zijn we met elkaar aan het ‘prutsen’ en zo ontstaan er nieuwe modellen.”
Zien bedrijven dat hun rol verandert?
“Enkele energiemaatschappijen bijvoorbeeld maken heel voorzichtig die beweging en faciliteren dat burgers zelf energie kunnen maken. Maar de eerste de beste bouwmarkt heeft nog geen idee. Daar zitten ze nog in de duurzame knuffelfase met als hoogtepunt balkonhangzakken voor tuinkruiden. Schattig, maar volstrekt irrelevant.”
Heeft Unilever het wél door? Dat bedrijf wordt alom bejubeld om haar duurzaamheidsstrategie.
“Het Sustainable Living Plan is een goed plan om een bedrijfsbrede, of zelfs wereldbrede, transitie in te zetten. Ik heb daar heel veel respect voor. Want we eten nu eenmaal ijsjes en we hebben luiers nodig. Dan is het goed dat een bedrijf haar bestaande propositie verduurzaamt en probeert zo min mogelijk schade aan te richten. Het gaat hierbij vooral om verminderingsstrategieën (echo-efficiency genoemd), minder transport, minder verbruik, hoger rendement van de shampoo, etc. Dat zijn de knoppen waar ze aan kunnen draaien. Dat is nog steeds niet duurzaam, wel duurzamer.”
Maar is er in de WEconomy nog plaats voor zo’n bedrijf ?
“Dat weet ik niet goed meer. Rollen veranderen, snel. Inmiddels is er een nieuwe factor die huidige businessmodellen op zijn kop zet: de komst van de 3D-printer. Dit verandert iets fundamenteels aan ons industriële model. Daarin is volume – massaproductie – leidend. 3D-printen gaat dat veranderen, zeker nu 3D-printers zelf weer 3D-printers kunnen printen en we binnenkort kunnen printen met elk denkbaar materiaal: zand, metalen, textiel, maar ook groente en afval. Je kunt er alles mee maken, van vliegtuigonderdelen tot overhemden. Dat lijkt sciencefiction, maar zo snel gaat het. Binnenkort heb je waarschijnlijk overal printerhubs, een soort werkplaatsen waar je je ontwerp naartoe stuurt en dan rollen de nieuwe tuinmeubelen of auto-onderdelen uit de printer. Niet recyclen, maar reprinten.”
Betekent dit het einde van het industriële tijdperk?
“Ik spreek het liefste over complementariteit. Het zal nog wel even duren voordat het industriële model verdwijnt. Als je 300 duizend blikken doperwten moet vullen is het industriële model het meest geschikt. Maar de ondergrens van dat model is wel bereikt, dat is uitontwikkeld.
Interessant zijn de nieuwe modellen. We gooien ruim 50 procent van de kleding weg en er is nu een prototype 3D-printer op de markt die van mijn oude T-shirt een nieuw overhemd print waarvan ik zelf het ontwerp heb uitgekozen – zie daar de circulaire economie op huiskamerniveau. Als we dat vervolgens op straatniveau organiseren, dus de oude kleding verzamelen en gezamenlijk een aantal printers aanschaffen, zitten we in de WEconomy. Dus tussen het idealistische sharen en de industrieel ingeblikte doperwten krijgen we economische modellen die we ons nu nog niet kunnen voorstellen. Daarin gaan burgers in een straat of buurt samen de elektriciteit regelen, de zorg organiseren en kopen ze ook nog gezamenlijk een printer om kleren te printen. Dat gaan we dan collectief beheren in een vorm van aandeelhouderschap. Zoiets.”
Maar wat let bedrijven om dat voor hen te gaan organiseren?
“De kans bestaat dat bedrijven de ideeën en initiatieven overnemen. Dat IKEA afval inzamelt en de meubels voor je print. Dan krijg je twee modaliteiten naast elkaar: de alternativo’s worden professionals en de bedrijven worden partners. Als de transitie die kant op beweegt krijgen we een WEconomy die volwassen wordt. Dat is overigens iets anders dan het Amerikaanse idee van de collaborative economy dat nu hip is, dat je alles moet sharen, delen. Heel leuk, maar hoe die spullen die ze delen gemaakt worden, daar hoor je ze niet over. Pas als je ook de productie gaat delen, en dat ook samen gaat organiseren, dan komen we in de buurt van een coöperatieve en circulaire economie.”
Gaat dat ook gebeuren?
“Het zal wel moeten. We moeten met z’n allen een drempel over willen we voor onze kinderen een leefbare planeet achterlaten. Om dat voor elkaar te krijgen moet je dicht bij mensen gaan zitten, en die willen eten, warmte, vervoer, kleding, verzorging. Maak het maar heel praktisch, dáár zit de transitie. Niet in grote morele uitdagingen, maar in heel praktische zaken. Zonnepanelen op het dak, samen een windmolen kopen. We ergeren ons kapot aan die dingen totdat we er een bezitten. Dan kantelt het proces volledig. Je kunt nu op een app het rendement van je eigen windmolen volgen. Zo’n funfactor is belangrijk.
En ondertussen gebeurt er wel iets wezenlijks: windmolens kopen is infrastructuur kopen! Wie had dat kunnen bedenken? In die tijd leven we. Duurzaamheid is het knuffelstadium voorbij. We raken echt niet meer opgewonden omdat we met houten emmertjes de jaarlijkse paddentrek faciliteren, wel van het feit dat we een stukje windmolen bezitten. Dat we elkaar herkennen op feestjes; hij draait weer lekker hè? Dat is een nieuw soort wij – niet het communistische of socialistische wij – maar het coöperatieve wij. Samen gaan we slimme dingen bedenken. Samen schakelen we heel veel bestaande structuren uit.”
Bestaande structuren zullen zich daar niet zomaar bij neerleggen.
“Nee, de veranderingen komen niet uit het systeem zelf. Je moet dus nieuwe logica’s ontwikkelen die zo slim zijn dat de bestaande logica zich achter de oren krabt. Het huidige systeem is er gekomen omdat het de sterkste logica was. Het systeem van gasleidingen is er gekomen omdat gas het goedkoopst was. Energiemaatschappijen hebben er nu belang bij dat de kabels nog zeker 20 à 30 jaar lang gebruikt blijven worden. Van hen valt de transitie dus niet te verwachten.
Maar als wij collectief onze eigen energie gaan opwekken, dan wordt het gemakkelijker en betaalbaar. Slim dus dat Natuur en Milieu zonnepanelen aanbiedt, of de boerenbond. De LTO’s van deze wereld zijn de grootste zonnepanelenverkopers van Nederland. Dat weet bijna niemand, maar het is wel heel interessant: de boer gaat in de zon. Daar zit de transitie.”
Is dat de rol van milieuorganisaties en andere ngo’s, duurzame businesscases ontwikkelen?
“Ik denk het wel. Je ziet dat ontwikkelingsorganisaties zich razendsnel – onder druk van het wegvallen van de subsidies – ontpoppen tot businessmodelontwikkelaars. Milieuorganisaties worden elektriciteitsboeren. Of bieden ‘venturelabs’. Dat kun je ook met groente of zelfs stilte gaan doen. Dat je gezamenlijk een stuk stilte beheert. Dat bestaat al.”
Dus aanklagen is niet meer nodig?
“Nou, we zitten in een transitieperiode. Dit gesprek is een elitegesprek, ongeveer 3 procent van de Nederlandse bevolking is met dit debat bezig – en misschien is dat al veel. Maar het wordt gevoerd. De aanklaagfunctie van milieuorganisaties past in het oude systeem, de zonnepaneelverkoopfunctie past in het nieuwe systeem. Dat is spannend. Een aantal van die clubs moeten dus de moeite nemen om beide een poos te doen. Het wordt nog interessanter als zoals nu Eigen Huis alternatieve energie gaat promoten. Of als in de Kampioen van de ANWB geen kaartjes voor Duinrell zitten, maar zaken die met duurzaamheid te maken hebben. Dan wordt het voor de massa. Daar hoop ik op.”
Wat garandeert dat die massa er komt? Het kan ook omgekeerd. Het is nu crisis en dus gaan mensen hun auto delen of groente verbouwen. Maar als het straks weer beter gaat, gaan we gewoon weer lekker alles zelf kopen.
“Allereerst zie ik de crisis niet over gaan, die zal eerder nog harder gaan toeslaan. Wel zullen we nog een aantal keer terugschieten in de oude modus. Maar als je realistisch bent zie je dat dat geen optie meer is. Als wij in het huidige tempo mobiele telefoons blijven maken, zo’n 1,5 miljard per jaar, zijn de grondstoffen over een tijdje gewoon op. Voor zonnepanelen net zo. Dan keert de wal het schip.
Daarnaast vergroeien mensen in een andere modaliteit. Als jij net je eigen energie, zorg, groente, en kleding hebt geregeld, dan hoef je niet meer terug. Dat is het kantelpunt, dat is het meest spannende. Bij energie is dat punt bereikt. Alternatieve energie is goedkoper dan fossiele energie. Dat is nu een kwestie van uitrollen en opschalen. Nou kleren nog, en groente, vlees, onderwijs, zorg, mobiliteit.
De essentie is dat we dat circulair moeten zien te organiseren en begerig worden op wat nu afval heet: verpakkingsmateriaal, oude kleren, oude elektronica. Dat je aan je buren vraagt of ze nog wat afval hebben omdat jij een paar nieuwe schoenen wilt printen. Dat we dat op straat of buurtniveau collectief organiseren en dus de waarde samen delen. Dan krijgen we een circulaire en coöperatieve economie, een WEconomy.”
Jan-Willem van de Velde zegt
Beste heer Jonker,
u geeft blijk van flink wat kennis over nieuwe ontwikkelingen van onderop. Net als u vind ik het verheugend dat er aan de basis zoveel gebeurt. Een aspect blijft een beetje onderbelicht en daarom wil ik dat graag aanvullen. Een balkontuintje ziet u als randversiering vanwege de te kleine schaal (en dus impact) en het ontbreken van efficiency. Het samen met de buurt komen tot voedselproductie zie ik ook als een geweldige kans. Maar uit de geschiedenis van de permacultuur is inmiddels duidelijk geworden dat hoe kleiner het oppervlak is dat je gebruikt voor voedselproductie, hoe groter de opbrengst per vierkante meter. Dat komt door de aandacht die je zo’n klein gebied kunt geven: elke dag kijk je ernaar. Bovendien maak je optimaal gebruik van de verticale ruimte op een balkon.Permacultuur biedt een werkend alternatief voor de huidige grootschalige landbouw en veeteelt die enorm vervuilt en veel fossiele energie gebruikt. Binnen niet al te lange tijd zal blijken dat de totale bodemdegradatie o.i.v. kunstmest en bestrijdingsmiddelen met als gevolg de steeds maar afnemende kwaliteit van het voedsel (waardoor gezondheidsproblemen als obesitas, hart- en vaatziekten en niet te vergeten kanker steeds maar groeien) zal leiden tot de langzame ondergang van de huidige agrobusiness. Permacultuur gaat uit van bouwen op de natuurlijke successie in de natuur, alleen zorg je ervoor dat de bomen en struiken die je plant voedsel produceren ipv alleen maar mooi zijn om tussen te wandelen. Een ander principe komt ook uit de natuur voort: alles in kringlopen denken. Op onze Praktijkschool voor Duurzaamheid in Winterswijk bouwen wij jaar na jaar aan het verder verduurzamen van het leefsysteem. Kringlopen voor energie, water en voedsel zijn de basis. Het vraagt wel tijd bijv. voordat je een voedselbos hebt ontwikkeld dat een flinke opbrengst aan vruchten, groenten en noten levert. Martin Crawford laat in Engeland zien hoe je op een relatief klein stuk grond (0,5-1,5 ha.) tot een prachtige productie kunt komen, maar wel na twintig jaar zorgvuldig planten en onderhouden. De natuur heeft zijn eigen tijdschema, maar uiteindelijk heb je een systeem dat zichzelf in stand houdt en meer energie produceert dan het gebruikt, zodat het werkelijk duurzaam is. Na twintig jaar besteedt hij nog 10 dagen/jaar aan onderhoud en de rest van de dagen ben je lekker aan het oogsten. De natuur werkt dan inmiddels voor jou! Waarom eerst afval produceren om dat vervolgens te recyclen? Er zijn talloze stukken grond die ingericht kunnen worden om voedsel te produceren voor de lokale gemeenschap. Wij gaan dan ook kijken hoe we meer mensen kunnen betrekken bij die voedselproductie met behulp van een voedselbos. dat ons menu moet veranderen is een uitgemaakte zaak: veel minder vlees en zuivel en veel meer groente, fruit, noten en zaden. Dat zal onze gezondheid ook goed doen en de kosten van de gezondheidszorg flink doen zakken.