Steden kunnen bestaan dankzij het ‘achterland’: van het platteland komt het voedsel dat de tien-, honderdduizenden, miljoenen bewoners voedt. Om alle Londenaren te eten te geven, is bijvoorbeeld een wereldwijd achterland nodig van ruim honderd keer de omvang van de stad zelf. Ziehier het thema van De hongerige stad van de Britse architect Carolyn Steel.
De stad is belangrijker dan het platteland. Dat is toch wel zo’n beetje het dominante idee. Sla de krant er maar eens op na, het gaat bijna allemaal over stedelijke kwesties. Vergeten wordt dat die steden alleen kunnen bestaan dankzij het ‘achterland’: van het platteland komt het voedsel dat de tien-, honderdduizenden, miljoenen bewoners voedt. Om alle Londenaren te eten te geven, is bijvoorbeeld een wereldwijd achterland nodig van ruim honderd keer de omvang van de stad zelf.
Ziehier het thema van De hongerige stad van de Britse architect Carolyn Steel, oorspronkelijk verschenen als Hungry City (2008). Dat die flinke voetafdruk van het stedelijke levenspatroon ecologische problemen oplevert, hoeven we de lezers van Down to Earth niet te vertellen. De charme van Steels boek zit hem in de vele vaak historische verhalen en weetjes.
Voedselkilometers bestaan bijvoorbeeld al heel lang. Het antieke Rome had best voedsel van nabije vruchtbare gronden kunnen betrekken, toch werd het graan uit Noord-Afrika gehaald. De reden, net als tegenwoordig: het was goedkoper. Transport over zee kostte bijna niets vergeleken bij dat over land. Keizer Diocletianus (derde eeuw na Christus) vaardigde een decreet uit om de scheepvaart op de Middellandse Zee kunstmatig goedkoop te houden. “Net zoals er vandaag de dag bij internationale overeenkomst geen belasting wordt geven op vliegtuigbrandstof.”
Maar de meeste pre-industriële steden, zeker die zonder vaarverbindingen, bleven van nature beperkt in omvang. Want zeker het verse voedsel kon van maximaal zo’n dertig kilometer ver komen: een dagreis met paard en wagen. Met de komst van het spoor in de achttiende eeuw, begonnen de steden uit te dijen: verse ‘spoormelk’ was een openbaring voor de Victoriaanse Londenaren. Vanaf toen ging het hard. In Chicago verrees in de negentiende eeuw een vleesverwerkende fabriek van tweeënhalve vierkante kilometer groot met 75 duizend arbeiders, waar in 1872 drie miljoen beesten werden verwerkt, oplopend tot 17 miljoen in 1905. En dat gaat maar door, met bijbehorend rampzalige consumptiepatroon, tot in het hedendaagse China: Alle fouten die het Westen ooit heeft gemaakt, worden hier herhaald, en in een wel tien maal zo hoog tempo”, zegt Steel.
Wat te doen? Steel heeft geen blauwdruk. Zelf zoveel mogelijk voedsel verbouwen, meer boeren (in plaats van minder), monopolies voorkomen, zelf koken en gezamenlijk eten (‘de gezamenlijke maaltijd is het krachtigste ordeningsmechanisme in de samenleving’) en voedselsoevereiniteit (lokale behoeften als uitgangspunt voor voedselproductie en recht om de eigen landbouw te beschermen) zijn zo wat elementen. Misschien, stelt ze voor, kunnen we eens een stad ontwerpen door uit te gaan van voedsel. Want: voedsel is noodzakelijk. “En daarom heel geschikt om ons te wijzen op wat er werkelijk toe doet.”
Geef een reactie