Is de olievervuiling in Nigeria vooral het gevolg van sabotage en diefstal of van roestende en lekkende pijpleidingen? Eigen schuld of grove nalatigheid? De waarheid is ondergeschikt aan imago, beeldvorming en geld, heel veel geld.
Olievervuiling heeft de Nigerdelta veranderd in een van de smerigste plekken op aarde. Dat is niks te veel gezegd, als je de mensen mag geloven die er wonen of er zijn geweest. De respectabele African Commission on Human and Peoples’ Rights beschreef de olievervuiling in Ogoniland, in de delta, als een ‘nachtmerrie’. “Het leven kan nergens ellendiger zijn dan in Nigeria.” Geert Ritsema van Milieudefensie bezocht de delta diverse keren. Hij heeft het over een ‘verpletterende ervaring’. “Als je het voor het eerst ziet, geloof je echt je ogen niet. Het voelt alsof je in een gebied rondloopt waar een atoombom is gevallen.”
Over de oorzaken bestaan grote verschillen van mening tussen oliemaatschappijen als Shell aan de ene kant en gemeenschappen in de Nigerdelta, ondersteund door milieu- en mensenrechtenorganisaties, aan de andere kant. Met grote rechtszaken als gevolg, zoals die van Milieudefensie. Shell beweert dat sabotage aan de pijpleidingen en diefstal van olie verreweg de belangrijkste oorzaak is van de olievervuiling. De ‘tegenpartij’ geeft grif toe dat sabotage en diefstal grote en groeiende problemen zijn, maar zegt dat Shell het aandeel zwaar overdrijft.
Wat is de waarheid? Het antwoord is van belang, omdat sabotage al gauw een ‘eigen schuld dikke bult’-gevoel oproept: met mensen die moedwillig hun leefomgeving vervuilen kunnen we moeilijker meeleven dan met mensen die er niks aan kunnen doen. Voor dat antwoord is inzicht noodzakelijk in de bronnen waarop beide kampen zich beroepen. En dat is een onoverkomelijke barrière: er bestaan geen onafhankelijke en controleerbare informatiebronnen over olievervuiling in de Nigerdelta.
Joint Investigation Teams
Rapportage van lekkages gaat zo: bij elk gemeld olielek gaat een Joint Investigation Team (JIT) op pad, bestaande uit vertegenwoordigers van de betreffende oliemaatschappij, de overheid en de getroffen lokale gemeenschap. Zij stellen aard, omvang en oorzaak van het lek vast en onderhandelen over compensatie. De Nigeriaanse overheid neemt dit als basis voor de officiële statistieken. Olielekken worden dus wel geregistreerd. Maar de rapporten van deze teams zijn niet openbaar en gemeenschappen krijgen geen afschrift.
De uitzondering op deze regel is Shell. Tenminste: Shell Nigeria zet de rapporten met Spill Incident Data sinds januari 2011 online. In een matrix staan onder meer de hoeveelheid gelekte olie, de oorzaak en het rapport van het Joint Investigation Team. Overigens niet allemaal. Zo ontbreekt bijvoorbeeld het rapport over een omvangrijk olielek voor de kust van Nigeria (de Bonga spill) van eind 2011. De afgelopen twee jaar blijkt ongeveer 70 procent van de lekken het gevolg te zijn van sabotage. Zegt Shell.
Da’s transparant van Shell. Maar Amnesty International heeft forse kritiek op de werkwijze van de JIT’s, die ze ‘zeer gebrekkig’ noemt. De uitkomsten ontberen volgens de mensenrechtenorganisatie iedere geloofwaardigheid omdat ze niet onafhankelijk geverifieerd zijn. Organisaties als Amnesty, Human Rights Watch en Friends of the Earth bekritiseren met name de doorslaggevende rol van de oliemaatschappijen bij het vaststellen van de omvang en oorzaak van de lekken. In de JIT’s zijn zij het meestal die de oorzaak van een lek vaststellen. “En hun oordeel kan op geen enkele manier worden aangevochten”, zegt Amnesty. Volgens de mensenrechtenorganisatie hebben de oliebedrijven zó veel controle over het onderzoeksproces, dat ze spreekt van een “zeer verontrustend belangenconflict”.
Misleidende schattingen
Tergend traag komen splintertjes waarheid over de lekken boven water, meestal over een specifieke lekkage. Want zo werkt het: organisaties als Amnesty verzamelen hun eigen feitenmateriaal, maar het ontbreekt ze aan capaciteit om alle lekken systematisch na te lopen. Bovendien is de Nigerdelta een zwaar gemilitariseerde regio. Dat bemoeilijkt tegenonderzoek.
Maar soms schiet Amnesty raak. Onlangs onderzocht het onafhankelijke Amerikaanse onderzoeksbureau Accufacts in opdracht van Amnesty International een lek uit 2008, bij het stadje Bodo. Dat bleek minstens zestig keer groter dan Shell beweert. Volgens Shell, dat erkende dat roestvorming de oorzaak was, lekte er in totaal 1.640 barrel olie weg (1 barrel is 159 liter). Accufacts concludeerde na bestudering van videobeelden dat er 1 tot 3 barrel per minuut uit de breuk was gestroomd. Pas na 72 dagen werd de leiding gerepareerd. Tegen die tijd was er tussen de 103 duizend en 311 duizend barrel olie de omgeving in gestroomd. Amnesty wil vervolgens liefst alle olielekken onderwerpen aan onafhankelijke beoordeling. Shell heeft nog niet gereageerd, hangende de rechtszaak van 11 duizend (sic) bewoners uit Bodo tegen Shell. Shell roept Amnesty wel op te wachten met publicatie, om niet het risico te lopen het “publiek te misleiden met de schatting van Accufacts”.
In een ander geregistreerd (video)geval, het lek bij Batan van 2002, stelde het JIT ter plekke vast dat slecht onderhoud de oorzaak van het lek was. Hoorbaar op de video probeert de leider van het onderzoek, een Shell-man, te verhinderen dat die oorzaak wordt vastgelegd in het rapport, maar het team noteert toch equipment failure als oorzaak, falend materieel. De volgende dag stuurt Shell een brief naar de gemeenschap waarin staat dat sabotage de oorzaak is, en dat de daders in de gemeenschap gezocht moeten worden.
In enkele door Amnesty onderzochte gevallen wilde Shell, op onderzoek met vertegenwoordigers de overheid en de lokale gemeenschap, de oorzaak van de vervuiling niet ter plekke specificeren. Als reden gaven de Shell-mensen “dat ze dat onderdeel in hun kantoren moesten afmaken.” Er zijn door Amnesty gedocumenteerde gevallen waarin Shell de oorzaak roestvorming eigenhandig heeft veranderd in sabotage. Maar hoe veel dit voorkomt is niet te zeggen.
Gemiste kans
De waarheid is gekleurd, praten erover explosief. Dat blijkt bijvoorbeeld tijdens het onderzoek van het milieubureau van de Verenigde Naties (UNEP) naar de olievervuiling in Ogoniland, in de Nigerdelta. UNEP is er op uitnodiging van de Nigeriaanse regering, en de studie wordt betaald door Shell (10 miljoen dollar). De rapen zijn gaar als de Britse krant The Guardian in 2010 meldt dat het onderzoek Shell bijna helemaal gaat vrijpleiten van schuld: slechts tien procent van de olievervuiling in Ogoniland zou het gevolg zijn van verouderde olie-installaties en nalatigheid, 90 procent is veroorzaakt door de bevolking. De krant baseert zich op uitspraken van Mike Cowing, de chef van het UNEP-team.
Vrijwel meteen distantieert UNEP zich van Cowings uitspraken. De genoemde percentages zouden schattingen zijn van de Nigeriaanse overheid, die zich baseert op cijfers van de olie-industrie. Bovendien was de opdracht niet om de oorzaken te achterhalen. Het is een mooie gelegenheid voor Friends of the Earth Nigeria om fel uit te halen naar UNEP. Volgens directeur Nnimmo Bassey van FoE-Nigeria kan het rapport – dat dan nog moet uitkomen – bij voorbaat de prullenbak in. “Dit is een geval van wie betaalt bepaalt.”
Als het UNEP-rapport echter een jaar later uitkomt, gaat het alleen in algemene termen in op de oorzaken, en koppelt daar geen percentages aan. De hoofdconclusie is dat Shell de best practices van de olie-industrie noch zijn eigen procedures toepast. Dit rapport, met deze conclusie, is welkom bij Friends of the Earth en anderen.
Het UNEP-onderzoek is een gemiste kans om achter de waarheid te komen. Het team bezocht 200 locaties, inspecteerde 122 kilometer pijplijn, nam vierduizend bodem- en watermonsters, onderzocht vijfduizend medische dossiers en belegde 264 bijeenkomsten met lokale gemeenschappen, waarbij meer dan 23 duizend mensen aanwezig waren. Zo’n onderzoek doe je niet zomaar over.
Cijfers
Wat is er wel aan cijfers beschikbaar? Vóór 1995 waren roestvorming van de pijpleidingen en storingen de belangrijkste oorzaak van lekkages, zegt Shell: tussen 1989 en 1994 zou ongeveer 28 procent een gevolg van sabotage zijn en ongeveer de helft van roestvorming. Niemand bestrijdt dit, waarschijnlijk vanwege het lage aandeel van sabotage.
De consensus over sabotage ná 1994 ontbreekt. Shell noemt sabotage de hoofdoorzaak en geeft voor verschillende tijdvakken percentages die variëren van meer dan 60 procent tot 98 procent. Die cijfers blijken niet altijd keihard. Over 2008 beweerde Shell met veel tamtam dat 85 procent was veroorzaakt door sabotage. Twee jaar later stelde het bedrijf dat percentage fors bij, naar 48 procent. Voor 2009 geeft Shell verschillende cijfers: 85 en 98 procent. Dat draagt niet bij aan de geloofwaardigheid.
De genoemde percentages hebben betrekking op de omvang van de totale olievervuiling als gevolg van sabotage, niet op het aantal olielekken. In 2008 was bijvoorbeeld één daad van sabotage (opgeblazen pijpleiding) verantwoordelijk voor de helft van de olievervuiling dat jaar. De cijfers zeggen ook niks over de gevolgen. Een relatief klein olielek kan in een gemeenschap van vissers desastreus zijn.
Het waarheidsgehalte is niet na te gaan. Amnesty International heeft Shell gevraagd de percentages te onderbouwen, maar heeft daar tot op de dag van vandaag geen antwoord op gekregen. Volgens Amnesty is er wel bewijs dat het aantal olielekken door vandalisme en sabotage de laatste jaren toeneemt, maar de organisatie noemt geen cijfers.
Tot frustratie van organisaties als Amnesty, Milieudefensie en Friends of the Earth beklijft in de publieke opinie slechts het beeld dat de meeste olievervuiling ontstaat door sabotage. Het gegoochel met percentages ontgaat de media. Langzaam maar zeker groeit er een ‘eigen schuld, dikke bult’- consensus in het Westen.
Geld, veel geld
Beeldvorming over sabotage versus roest is soms belangrijker dan de waarheid – aan beide zijden. Dat blijkt bijvoorbeeld uit berichtgeving door het radioprogramma Vroege Vogels, van de VARA. Dat zond op zondagochtend 27 mei een item uit over de schuld van Shell aan een olielek bij het dorp K-Dere, in de Nigerdelta, waarbij 10 duizend liter olie is gelekt. Volgens Vroege Vogels blijkt die schuld “uit een intern, handgeschreven rapport van het oliebedrijf dat in handen is van VARA’s Vroege Vogels.” Vroege Vogels schrijft op zijn site: “Shell suggereerde de afgelopen weken nog in het nieuws dat er mogelijk sprake zou zijn van sabotage en oliediefstal door de lokale bevolking. Maar uit het document blijkt dat de pijpleiding door roest is gaan lekken.” Dit bericht werd onder meer overgenomen door de websites van NRC en de Volkskrant, Joop.nl en Nu.nl.
Vroege Vogels voegt de eerste pagina van het ‘interne handgeschreven rapport’ bij het bericht. Dat is de voorpagina van het rapport van het Joint Implementation Team (JIT) dat het lek heeft onderzocht. Het is echter gewoon toegankelijk op de site van Shell Nigeria. Vroege Vogels, heeft geen geheimzinnig rapport in handen. Wat overigens niks af doet aan de inhoud van het bericht, het lekken van olie door Shell.
Shell doet de waarheid eveneens geweld aan. Zij zegt dat het alle vervuiling zal opruimen, ongeacht de oorzaak. Dat klinkt ruimhartig, maar oliemaatschappijen zijn krachtens de Nigeriaanse wet verplícht alle olievervuiling op te ruimen als ze een regio verlaten. En juist dat heeft Shell in veel gevallen nagelaten. Of het heeft gesaneerd beneden de eigen en internationale normen. Het imago van Shell lijdt harder onder deze nalatigheid als de troep niet door sabotage veroorzaakt is.
Imago is niet het enige. De inzet is geld, veel geld. Oliemaatschappijen moeten weliswaar altijd opruimen, maar hoeven geen compensatie te betalen aan gedupeerden als de oorzaak sabotage, diefstal of vandalisme is. Ze moeten wel uitbetalen voor slecht of achterstallig onderhoud aan de pijpleidingen, slecht beheer, menselijk falen, enzovoort. De compensatie kan in de miljoenen euro’s lopen. Milieu- en mensenrechtenorganisaties en bewoners(groepen) in de Nigerdelta hebben er dus belang bij het aandeel sabotage laag te houden en oliemaatschappijen hebben het omgekeerde belang.
Eigen schuld
Er lijkt enige logica te zitten in de gedachte dat oliemaatschappijen geen compensatie hoeven te betalen in geval van sabotage of diefstal. Je moet saboteurs en dieven niet belonen of aanmoedigen. Maar de personen of organisaties die saboteren zijn niet noodzakelijkerwijs dezelfde als de gedupeerden. Wie zijn die saboteurs eigenlijk?
Veel sabotage wordt professioneel uitgevoerd, met apparatuur uit de olie-industrie, zegt Human Rights Watch (HRW) in een rapport van 1999. Het lijkt er volgens HRW op dat het veelal het werk is van aannemers die vervolgens worden ingehuurd om het lek te dichten en de vervuiling op te ruimen. Soms met stilzwijgende toestemming van het oliebedrijf. Een anonieme voormalige regeringsadviseur zei in een interview tegen HRW: “Het zijn vaak de chiefs (de traditionele leiders; red) die het (laten) doen. Een oliebedrijf regelt het vervolgens met de chiefs (dat wil zeggen: betaalt ze) door ze een contract te geven om de olie op te ruimen.” Sinds die tijd is de oliediefstal verder geprofessionaliseerd.
Ook artikelen in wetenschappelijke tijdschriften ondergraven het voor de hand liggende frame: ‘het zal wel sabotage en diefstal zijn, want de mensen zijn arm en willen een oliemaatschappij dwingen compensatie te betalen’. De meeste onderzoekers benadrukken dat sabotage en illegaal bunkeren een zaak is van georganiseerde groepen met economische motieven. Lokale gemeenschappen protesteren juist, omdat zij worden opgezadeld met de gevolgen. Een medewerker van de voormalige Nigeriaanse president Obasanja zei tegen de BBC in 2008 dat illegaal oliebunkeren een waarde vertegenwoordigde van (toen) 60 miljoen dollar per dag. “They’d kill you, me, anyone, in order to protect it.”
Gewapende bendes
Dat is waarschijnlijk niet overdreven. In de Nigerdelta leven 140 verschillende etnische groepen in negen staten met veel onderlinge spanningen, aangewakkerd door de grote olierijkdom, de ongelijke verdeling van de opbrengsten en de lasten, hoge jeugdwerkloosheid en zwak centraal staatsgezag. Bij elkaar een ideale voedingsbodem voor gewapende groepen die ideologie combineren met criminaliteit. Vaak krijgen zij bescherming van politici.
Een van de grootste en best georganiseerde gewapende groepen is MEND, Movement for the Emancipation of the Niger Delta, waarvan bewezen is dat ze betrokken is bij illegale oliehandel. Volgens de Amerikaanse Judith Burdin Asuni van het Academic Associates PeaceWorks vindt die olie zijn weg over de hele wereld, ook naar de Rotterdamse spotmarkt.
De vraag naar de wortels van sabotage is dus interessant, maar leidt tot een veel wezenlijker vraag: of getroffen gemeenschappen recht hebben op compensatie als sabotage de oorzaak is. Juridisch zuiver zou het zijn om de daders op te sporen, te berechten, de geleden schade op hen te verhalen en de rest van de gemeenschap te compenseren. Maar dat gebeurt niet. Shell verschanst zich achter het fort van de sabotage en de Nigeriaanse wet. Begrijpelijk dat de Nigerianen dat niet pikken.
Jeremy sanders zegt
Many successful students owe their grades to Online Homework Help.