Geen mijnbouw en palmolie maar koffie en kaneel. WALHI wil dat Europa investeert in hernieuwbare landbouw in Indonesië. “Uitgevoerd door de mensen die er al wonen, en er goed in zijn.”
Een rijke vulkanische bodem en een tropisch klimaat: de meer dan 16 duizend eilanden van Indonesië bieden de perfecte voedingsbodem voor oerwouden, koralen en zeldzame mineralen. Het maakt de archipel ook uitermate geschikt voor landbouw, houtkap, visserij en mijnbouw. Er is veel te halen. En dat gebeurt dus ook, al eeuwen.
De laatste decennia aasden de grootafnemers (EU, VS, China en Japan) vooral op palmolie, hout, goud en steenkool. Relatief nieuw in de kopzorgen top tien van de Indonesische milieubeweging staat wrang genoeg juist een bouwsteen van de energietransitie: nikkel. De Indonesische bodem zit er vol mee. De hele wereld schreeuwt om het zeldzame metaal, omdat het onmisbaar is bij het maken van oplaadbare batterijen. Om nikkelerts te kunnen winnen, moet de hele bovenste grondlaag en alles wat erop leeft worden afgeschraapt. Bossen, gemeenschappen, ecosystemen en de vruchtbare bodem moeten wijken. De verwerking kost vervolgens veel (fossiele) energie en zorgt voor enorme water- en luchtvervuiling.
Er is genoeg te doen dus, voor milieuorganisaties in Indonesië. Het Indonesische Forum voor het Milieu, in het Indonesisch afgekort als WALHI, is de oudste en grootste organisatie op de archipel. Fun fact: Zenzi Suhadi is met zijn 41 jaar de eerste directeur die jonger is dan de organisatie zelf. Hij is trots op zijn voorgangers en de wapenfeiten van WALHI van de afgelopen decennia. Zo heeft de organisatie onteigeningen door grote bedrijven succesvol aangevochten: dankzij WALHI wordt al meer dan een miljoen hectare bos nu beheerd door lokale
gemeenschappen, zodat het niet gekapt wordt. Helaas is er nog altijd veel werk aan de winkel. “Soms lijkt het wel alsof Indonesië, Europa en China een sloopwedstrijd houden: wie kan het meeste van ons land en onze gemeenschappen vernietigen?” We spreken Suhadi en zijn collega Agus Dwi Hastutik op het kantoor van Milieudefensie in Amsterdam.
Over Zenzi en Agus
Zenzi Suhadi (links) werkt al 14 jaar bij WALHI. Hij heeft zich jaren ingezet om gemeenschappen in zijn thuisprovincie op Sumatra te ondersteunen in hun strijd tegen corruptie, illegaal verleende mijnbouw- en plantageconcessies, ontbossing en fysiek geweld tegen demonstranten. Sinds ruim een jaar is hij uitvoerend directeur van WALHI. Agus Dwi Hastutik (rechts) werkt 4 jaar aan verschillende bewustwordingsprojecten voor WALHI en is sinds 1,5 jaar verantwoordelijk voor de internationale campagnes. Ze weet alles over IMVO-wetgeving.
Jullie komen net uit Brussel, waar jullie hebben gesproken over IMVO-wetgeving. Wat is dat en waarom is het belangrijk?
“IMVO staat voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. We hebben robuuste IMVO-wetgeving nodig om bedrijven wettelijk verantwoordelijk te stellen voor hun hele productieketen”, zegt Agus. “Op dit moment zijn er alleen vrijwillige richtlijnen. Als je als bedrijf verantwoordelijk bent voor de vervuilende en vernietigende aspecten van je productieketen, worden praktijken zoals het verbouwen van palmolie en het delven van nikkel minder winstgevend. En als een schakel in je productieproces illegaal is, ben je daarmee als bedrijf ook strafbaar. Zo wordt uitbuiting van mens en natuur een stuk minder interessant. Daar pleiten we voor, ook bij het Europees Parlement in Brussel.”
Het kan niet zo zijn, betoogt Agus, dat er in Europa een zogenaamde groene transitie plaatsvindt, die ten koste gaat van de Indonesische bossen, wateren, koralen en gemeenschappen. “Het vernietigen van natuur en de kwaliteit van leven in Indonesië staat niet op de balans van de bedrijven, maar zij strijken wel de winst op. Ook bedrijven uit de EU zijn verantwoordelijk voor de indirecte kosten die zij veroorzaken in Indonesië.” De vraag naar grondstoffen zoals nikkel blijft stijgen. “Maar dat betekent een toename van ontbossing, landonteigening en vervuiling in Indonesië. En de lokale gemeenschappen hebben er geen enkele baat bij”, zegt Agus.
Wat kunnen jullie hier concreet tegen doen?
“Behalve ons internationale pleidooi voor IMVO-wetgeving, zetten we ons juist ook heel lokaal in”, begint Zenzi. “We hebben in alle provincies kantoren, van daaruit bieden we mensen bijvoorbeeld juridische ondersteuning. Als individu is het moeilijk om je te verdedigen tegen grote internationale bedrijven of de staat, dus daar springen wij bij. Met onze ondersteuning zijn veel landonteigeningen teruggedraaid en zijn grote stukken jungle nu beschermd. WALHI werkt ondertussen al op 1,1 miljoen hectare samen met lokale gemeenschappen aan duurzame economische alternatieven.”
Wat voor economische alternatieven zijn dat?
“Wij maken onderscheid tussen horizontale en verticale economische activiteit”, legt Zenzi uit. “Alle vormen van uitputtende economische activiteit noemen wij horizontaal. Denk bijvoorbeeld aan palmolieplantages of nikkelmijnen: als je meer wilt produceren, heb je altijd meer land nodig. Vanuit milieuperspectief is horizontale groei per definitie slecht, er is geen manier om de opbrengst te verhogen zonder meer kapot te maken. Deze vorm van groei is ook niet rechtvaardig: de opbrengsten komen niet terecht bij de gemeenschappen wiens land en ecosystemen worden vernietigd. Bovendien worden de indirecte gevolgen op natuur en economie niet meegenomen. Benedenstrooms komen vissers zonder werk te zitten omdat het water te vervuild is. Ook toerisme loopt dan terug. Als je het hele plaatje bekijkt, zijn deze praktijken gewoon niet winstgevend.”
Zenzi vervolgt: “Een alternatief is wat wij verticale economische activiteit noemen.” Ondertussen stalt Agus een hele serie producten op tafel uit: koffie, nootmuskaat, kaneel. “Door te kiezen voor het verbouwen van dit soort gewassen, wordt in een gebied nieuwe waarde gecreëerd zonder de huidige functies te verliezen. We noemen dit verticaal, omdat we bijvoorbeeld lage koffieplanten onder hoge kaneelbomen kunnen verbouwen. Zo wordt er ecologische waarde aan een gebied toegevoegd.” Zenzi neemt ons mee door een mooi opgemaakte folder die Agus ondertussen tevoorschijn heeft gehaald. “Kijk, kaneelbomen en peperplanten kunnen makkelijk worden ingevoegd in bestaande bossen. Nootmuskaatplanten hebben lange stevige wortels die erosie tegengaan. Ook koffie en cacao en bijvoorbeeld honing zijn goed te produceren in harmonie met de natuur, zonder monoculturen. Dit zijn hernieuwbare economische activiteiten, uitgevoerd door de mensen die er al wonen en er goed in zijn.” WALHI wil mensen in Europa motiveren om te investeren in verticale economische groei in Indonesië. “Dat brengt houdbare en duurzame welvaart op de plek waar het nodig is,” besluit Zenzi, “terwijl biodiversiteit, waterkwaliteit en de kwaliteit van leven erop vooruit gaan.”
Samenwerken op palmolie en ontbossing
WALHI, opgericht in 1980, is sinds 1989 lid van het Friends of the Earth International-netwerk. De organisatie bestaat uit meer dan 500 lokale ngo’s verspreid over het hele land. Ze maken zich onder meer hard voor inheemse rechten, vrouwenrechten en de bescherming van natuur, kust en zee. Ook klagen ze grote (internationale) uitstoters van broeikasgassen aan.
Milieudefensie en WALHI doen samen onderzoek naar bijvoorbeeld de negatieve effecten van ontbossing ten behoeve van het aanleggen van palmolieplantages, en de link met Nederlandse bedrijven en financiële instellingen. Met publieksacties in Europa en Indonesië wordt de strijd van mensen die hun bos- en landbouwgrond dreigen te verliezen ondersteund. Zo werd een van de grootste palmolieplantages in Indonesië, Astra Agro Lestari, door een coalitie van gemeenschappen in Sulawesi en Friends of the Earth-groepen aangesproken op ontbossing, vervuiling en landroof. Ook dienden de organisaties gezamenlijk een OESO-klacht in tegen de ING Group, die drie grote palmoliebedrijven financiert.
ANNEGIEN Laporte-Strijdhorst zegt
Een prachtig initiatief van WALHI. Ik hoop dat het succes heeft om het van de grond te krijgen. De producten zouden een duurzaam stempel dienen te krijgen en onder fair trade voorwaarden verhandeld moeten worden.