
Door Yasmeen Lari ontworpen gemeenschapshuizen
De Pakistaanse sterarchitect Yasmeen Lari verruilde glanzende kantoortorens voor klimaatneutrale huizen die bestand zijn tegen overstromingen. Ze bouwt zonder aannemers en beton, maar mét bewoners, vooral vrouwen, die hun eigen toekomst heropbouwen. “Mijn huizen zijn post-luxueus: ze zijn eenvoudig, maar bieden rust, vrijheid en trots.”
In de Zuid-Pakistaanse havenstad Karachi schitteren kantoortorens van glas en beton in het zonlicht. Tussen het verkeerslawaai en de stoffige hitte rijzen strakke gevels van banken, oliemaatschappijen en multinationals op. In de jaren zeventig ontwierp Yasmeen Lari, de eerste vrouwelijke architect van het land, een aantal van deze gebouwen. Toentertijd zag ze die als een symbool van vooruitgang.
Hoe groot is het contrast met de huizen die nog geen 50 kilometer verderop langs de Indus staan. Ze zijn klein en rond, gebouwd van modder, leem en bamboe met daken van palmbladeren, en net als de glazen torens door Yasmeen ontworpen. “Deze woningen zijn koel in de hitte en stevig in de storm”, vertelt ze vanuit haar huis dat in een overgangswijk ligt tussen het mondaine Karachi en de volksbuurten van de stad. Dat contrast staat symbool voor wie zij is. Na decennia van commerciële roem keerde ze die wereld begin 2000 de rug toe. Sindsdien is het platteland haar werkgebied. Door de jaarlijks terugkerende overstromingen raken in de provincie Sindh elk jaar duizenden mensen dakloos. Samen met hen bouwt Yasmeen nieuwe woningen die niet alleen klimaatbestendig zijn, maar ook goedkoop en volledig gemaakt van lokale materialen. Ze noemt zichzelf geen architect meer, maar een ‘social builder’, een sociale bouwer.

Waarom besloot je om je succesvolle architectenbureau op te geven?
Ze glimlacht beleefd, ook al is de vraag haar waarschijnlijk al talloze keren gesteld. “Het ontwerpen van dure en grote gebouwen is goed voor onze ego’s, maar ze dienen uiteindelijk niets en niemand. Hoe bekender je wordt, hoe hoger de commissies. Daar draait het per saldo om. Op een dag keek ik naar wat ik had gebouwd en voelde ik niets. Ik besefte dat er meer armoede was dan rijkdom en dat ik totaal niet bijdroeg aan de bestrijding daarvan. Toch had de architectuur voor mij altijd iets idealistisch: mensen helpen beter te leven. Dat was ik kwijtgeraakt. Ik ontwierp voor mensen die al te veel hadden. En toen kwam de aardbeving van 2005 in Kashmir. Daar, tussen het puin, zag ik wat architectuur écht kan doen.”
De aardbeving had een kracht van 7.6 op de schaal van Richter en geldt nog steeds als een van de zwaarste rampen in de geschiedenis van Pakistan. Meer dan 70 duizend mensen kwamen om het leven, miljoenen verloren hun huis. De ramp legde de kwetsbaarheid van bergdorpen én de gebrekkige bouwpraktijken pijnlijk bloot.
Wat kon je als architect betekenen voor de wederopbouw?
“Toen ik als vrijwilliger vertrok naar de plek van de ramp wist ik dat nog niet. Ik had geen plan of geld. Mijn kantoor bestond immers niet meer. Ik moest dus goedkoop te werk gaan. De eerste gedachte bij het zien van al die ingestorte huizen was dat we geen puin moesten ruimen. We konden de stukken steen, hout en andere materialen juist goed hergebruiken. Ik begon met bamboe, touw, aarde en kalk. Materialen die de natuur ons voor niets geeft. Ik heb toen geleerd dat de wederopbouw in een rampgebied niet zoveel geld hoeft te kosten. Nieuw materiaal van buitenaf, beton of aannemers zijn helemaal niet nodig. En ik ontdekte nog iets moois: mensen die hun huis met hun eigen handen herbouwen, hervinden ook hun waardigheid. Dat was het begin van mijn ‘barefoot social architecture’.
Wat houdt dat in?
“Het betekent bouwen zonder afhankelijkheid. Geen hulp van ngo’s of de overheid en geen architect van buitenaf die komt vertellen wat goed is. We trainen bewoners – vooral vrouwen – om zelf huizen, toiletten en rookvrije kookplaatsen te maken. Ze grijpen terug naar hun traditionele vaardigheden en geven die aan elkaar door. Zo ontstaat er een gemeenschap en veerkracht. Een huis bouwen is niet alleen een dak maken, het is een sociaal contract. Je herstelt je plek in de wereld.”
Ik moet onmiddellijk denken aan het kapotgebombardeerde Gaza. Zou dat plan daar ook kunnen werken?
“Het grote probleem met Gaza is dat het leefgebied van de Palestijnen systematisch en doelbewust is vernietigd door Israël. In Kashmir waren weliswaar honderden dorpen verdwenen. Maar er was genoeg ruimte over om op dezelfde plek de huizen te herbouwen. In Gaza is die ruimte er niet tussen al dat puin.”
“Daar, tussen het puin zag ik wat architectuur écht kan doen”
De genocide in Gaza heeft Yasmeen heel diep geraakt. Ze weigerde onlangs de jaarlijks uitgereikte prestigieuze Wolfprijs voor architectuur in ontvangst te nemen. De prijs, vernoemd naar de Joodse diplomaat en filantroop Ricardo de Wolf (1887-1981), is bestemd voor architecten die wereldwijd bijdragen aan het welzijn van mensen en is er een geldbedrag van 100 duizend dollar mee gemoeid. Maar hij wordt uitgereikt door de Israëlische Wolf Foundation in de Knesset, het Israëlische parlement. “Ik kon deze award daarom niet accepteren. Ik had geen andere keus”, zegt ze heel beslist.
Ondertussen heb je al heel wat ervaring opgedaan met wederopbouw in overstromingsgebieden met klimaatbestendige huizen, in Pakistan en daarbuiten. Hoe ga je te werk?
“Samen met de mensen die er wonen, mijn team en vrijwilligers hebben we inmiddels bijna een half miljoen huizen voor nog geen 150 dollar per stuk gebouwd. Ons doel is dat volgend jaar 1 miljoen gezinnen langs de Indus weer een dak boven hun hoofd hebben. Ik geloof daarbij in een holistisch model. Wat heb je aan een huis als je niks te eten hebt, of geen inkomen? Daarom gingen we eerst groente verbouwen, het overschot verkopen op de markt en miljoenen bomen planten om het water tegen te houden.

Van het geld dat we verdienden, bouwden we de huizen. Ik geloof niet in ngo’s. Die maken mensen afhankelijk. Ik noem mijn model ‘humanistiek humanitarisme’. Mensen hebben geen geld nodig, maar kennis. Hoe maak je een huis dat niet instort, dat droog blijft, dat je zelf eenvoudig kunt bouwen?”
In interviews word je vaak omschreven als de architect van de allerarmsten. Is dat ook hoe je jezelf ziet?
De vraag maakt haar een beetje boos. “De huizen die we samen met de community ontwerpen, zijn niet zielig of minderwaardig. In het westen vergelijken we luxe villa’s met simpele huizen, die we vervolgens armoedig noemen. De echte waarde zit in de eenvoud: iets dat werkt, dat koel blijft zonder airco, dat niet instort bij regen. Dat is geen armoede, dat is vooruitgang. Ik bouw niet voor de armen. Ik bouw voor mensen die opnieuw willen beginnen en dat slim doen.”
“Ik geloof niet in ngo’s. Die maken mensen afhankelijk”
Ze vindt dat we luxe moeten herdefiniëren. Luxe is niet een groot huis met airco en marmer. Luxe is frisse lucht, koel water, stilte. Luxe is een huis dat niet je toekomst opeet. “Mijn huizen zijn post-luxueus: ze zijn eenvoudig, maar ze bieden rust, vrijheid en trots. Dat is de ware luxe van de toekomst.”
De huizen die je bouwt langs de Indus staan in een gebied dat gevoelig is voor overstromingen. Hoe zit zo’n huis bouwkundig in elkaar?
“Het huis staat op een verhoogde bamboeplint, of op palen, zodat het water eronderdoor kan stromen. De muren zijn van leem en kalk, die warmte buiten houden en vocht opnemen. De daken zijn licht. We gebruiken geen plastic of golfplaten, maar palmbladeren. Alles kan lokaal worden gerepareerd. En omdat we traditionele technieken combineren met kleine innovaties, touwverbindingen en luchtstromen, blijven de huizen stevig én koel. Ik ben heel trots dat we hebben bewezen dat mijn motto ‘nul uitstoot en nul afval tot nul armoede’ werkt.”
Je werkt vooral samen met vrouwen, vanwaar die keuze?
“Ik zag zowel in de nasleep van de aardbeving als de watersnoodrampen dat hulpverleners, vooral mannen, nauwelijks vrouwen hielpen. Ik zag hen met hun kinderen in het water of tussen het puin zitten. Niemand kwam vragen waar zij behoefte aan hadden. Als je huizen bouwt, moet je juist aan vrouwen vragen wat ze nodig hebben voor hun veiligheid en waardigheid. Vrouwen zonder een eigen afgeschermd toilet – mannen en vrouwen gebruiken ook tijdens rampen niet dezelfde wc, dat is taboe in deze culturen – moeten wachten tot het donker is. Maar het is niet alleen gevaarlijk in de bosjes voor de vrouwen, ze lopen ook chronische darm- en maagklachten op door hun behoeften de hele dag opte houden.” Yasmeen Lari bouwt vooral horizontaal. Ze vindt het belangrijk om contact met de aarde te houden. Laagbouw draagt volgens haar bij aan een betere gezondheid, duurzaamheid en verbondenheid met onze omgeving. Torenflats isoleren mensen van elkaar. Maar dat niet alleen. “Beton en staal behoren tot de grootste vervuilers van ons milieu”, zegt ze heel stellig.

Met de huidige overbevolking op deze aarde hebben we toch geen andere keuze dan de lucht in te bouwen?
“Als we allemaal een stukje grond bezaten, zouden we helemaal geen steden nodig hebben met zo veel hoogbouw. Maar de rijken bezitten enorme huizen op onnodig veel grond, waardoor de rest van de bevolking nauwelijks genoeg heeft en dus wel een appartement in een flat moet kopen of huren.”
Ze beschrijft de overbevolkte binnensteden van Lahore en Peshawar, waar duizenden mensen in nauwe straatjes en in sloppenwijken met elkaar samen wonen. Buiten de stad, in – volgens het bestemmingsplan – landbouwgebied, verrijzen steeds vaker nieuwe wijken voor de hogere middenklasse. “Als we deze klimaatcrisis willen overleven, zullen we terug moeten naar een eenvoudige levensstijl”, zegt Yasmeen.
Die klimaatneutrale vooruitgang ziet ze bijvoorbeeld in de stadstaat Singapore, waar naar verhouding het meeste aantal mensen per vierkante meter wonen. Daar worden in groene woontorens kampungs (dorpen) ontworpen met gedeelde dakterrassen, gemeenschappelijke verblijven en balkons met daarop joekels van bomen. Of in Rwanda, waar jonge architecten huizen van aarde en bamboe tot drie verdiepingen hoog bouwden. “Tijdens mijn laatste bezoek aan Nederland zag ik ook houten woontorens die circulair en energieneutraal zijn gebouwd. Het besef begint langzaam op veel plekken in de wereld door te dringen dat we met te weinig verstand te veel hebben gebouwd en vooral met dat vreselijke beton.”
Jonge mensen geven haar hoop voor de toekomst. “Ik ontmoet overal jonge architecten die werken aan duurzame bouw.” Die kwam ze recent ook tegen op de Technische Universiteit Delft, waar ze was uitgenodigd voor een gastcollege. “Daar zag ik projecten waar met bamboe wordt gewerkt. Ik zit nog steeds op hun rapport te wachten. Misschien kun je ze vragen of ze die alsnog aan mij sturen”, zegt ze met een brede glimlach. In Karachi ontwerpt ze nu woonclusters van twee of drie verdiepingen, met gedeelde binnenplaatsen, toiletten en wateropvang. “Geen hoogbouw in de klassieke zin, maar gestapelde dorpen. Dat is mijn idee van stedelijke dichtheid: dichtbebouwd, maar sociaal. Ik heb niets tegen hoogte, maar ik verzet me tegen vervreemding. Een gebouw moet mensen verbinden, niet isoleren.”

Toch denken nog te veel mensen dat duurzame architectuur hightech moet zijn. Maar we moeten dus juist terug naar de aarde?
“Precies. Duurzaamheid is niet hightech, het is gezond verstand. De aarde weet wat ze doet. Kijk naar oude dorpen: ze stonden op hoger gelegen grond, met dikke muren, schaduw, ventilatie. Wij zijn dat vergeten in onze drang naar moderniteit. “De toekomst ligt niet meer in het ontdekken van meer technologie, maar in het herontdekken van de eenvoud waarmee onze voorouders leefden.” Ze richtte enkele jaren geleden de Heritage Foundation of Pakistan op, die oude monumenten zoals paleizen en forten van honderden jaren oud restaureert. Yasmeen vindt dat toen met veel meer respect voor het klimaat en de gemeenschap werd gebouwd. En mensen waren slimmer. “Die gebouwen werden zonder architecten en ingenieurs ontworpen. Die kennis is het echte erfgoed, niet het gebouw.”
Wat wil je dat mensen onthouden van je werk?
“Dat architectuur niet over gebouwen gaat, maar over mensen. Als we kunnen bouwen met respect voor de aarde én voor elkaar, dan is dat vooruitgang.”



Recente reacties