Langatabiki
In het binnenland van Suriname wordt goud gewonnen. Het werk in de kleinschalige mijnen is gevaarlijk, maar andere manieren om geld te verdienen zijn er voor Marrons uit de buitenwijken van de hoofdstad steeds minder. Onderzoekers Susan Oberndorff en Paul Mutsaers reizen van Paramaribo naar Langatabiki.
Tekst en beeld: Susan Oberndorff en Paul Mutsaers
We lopen door de straten van Sunny Point. We zijn naar deze wijk van Paramaribo gekomen voor onderzoek. Eén woord valt ons in het bijzonder op. ‘Bezet’, staat er met verf of graffiti op meerdere woningen geschreven. “Wat betekent dat?”, vragen we aan een groepje mannen op de hoek van de straat. “Wat, dat woord? Dat doen mensen die een tijdje de stad uit zijn. Ze willen voorkomen dat krakers hun huis bezetten.” Veel mensen gaan regelmatig naar het binnenland, voor familiebezoek maar ook om geld te verdienen als goudzoeker. Bij terugkomst is de beschikbaarheid van een huis allesbehalve zeker. Niet alleen kunnen er krakers in zitten, de politie houdt regelmatig schoonveegacties waarbij huisjes met de grond gelijk worden gemaakt.
Het zijn hoofdzakelijk Marrons die in deze buitenwijk wonen. Marrons zijn nazaten van tot slaaf gemaakten die in de 17de en 18de eeuw de Nederlandse plantages ontvluchtten. Zij stichtten vrije gemeenschappen in het binnenland, een proces dat marronage wordt genoemd. Zo ontstonden in het binnenland zes Marron-groeperingen: de Pamaka, Saamaka, Okanisi, Aluku, Matawai en de Kwinti. Nu horen Marrons steeds meer tot de stedelijke onderklasse in wijken zoals Sunny Point. Het zijn wijken waar de politie regelmatig wegblokkades opwerpt en hardhandig fouilleert. Waar een slachtoffer van een verkeersongeval zomaar een uur in een kuil aan de kant van de weg kan liggen vanwege gebrekkige noodhulp. Waar kinderen uren kwijt zijn om school te bereiken als gevolg van te dure buskaartjes door de gierende inflatie. Schrijnende voorbeelden van wat antropologen ‘infrastructureel geweld’ noemen.
Porknokkers
In het binnenland lijkt geen plek voor Marrons meer te zijn. Al sinds het einde van de 19e eeuw wordt daar op kleine schaal goud gewonnen, door Marrons maar ook door Chinezen en Brazilianen, de zogeheten garimpeiros. Sinds de jaren 1990 nemen multinationals als Newmont (VS) en ZIJIN (China) de goudwinning steeds meer over. Door de komst van het grootkapitaal en het uitgeven van grootschalige landconcessies komt de kleine zelfstandige goudzoeker er steeds beroerder vanaf. Deze porknokkers, zoals ze in Suriname worden genoemd, worden van hun eigen grondgebied verdreven en belanden uiteindelijk in wijken als Sunny Point.
Neem Raitjes – zijn achternaam heeft hij ons nooit verteld, iets dat hier niet ongebruikelijk is. Hij werkte voor een multinational in de goudsector, totdat hij op straat werd gezet. Nu verkoopt hij Surinaamse kroketten op de hoek van de straat en probeert hij voldoende geld te sparen om nieuw materiaal aan te schaffen en zelfstandig het binnenland in te trekken. Hij schat dat hij 5.000 dollar nodig heeft. “Het is gevaarlijk werk. Soms wordt er dynamiet gebruikt”, zegt Raitjes, terwijl we in de auto richting een muziekstudio rijden waar hij enkele dagen later een nummer zal opnemen met zijn vriendengroep. De uitdagingen waar een kleinschalige goudzoeker mee te maken krijgt, zijn groot. “Als er een nieuwe plek wordt ontdekt, komen de grote spelers altijd als eerste. Zij hebben de machines. En als een plek bezet is, is het lastig om nog mee te doen.”
Gowtu Bergi
Hoe lastig het is om tegen die grote spelers in te gaan, blijkt ook uit het verhaal van Tjal, een voormalige goudzoeker. Hij woont in Langatabiki, de hoofdstad van de Pamaka. In 2011 riep president Desi Bouterse de Commissie Ordening Goudsector (OGS) in het leven met het doel de kleinschalige mijnbouw te transformeren tot een formele sector. Het mijngebied Gowtu Bergi, de Gouden Berg, werd verkocht aan het Amerikaanse Newmont en omgedoopt tot Merian. Newmont – toen nog Surgold geheten – was al sinds 2004 actief in het gebied, maar op 16 april 2011 kwam de overheid de porknokkers eigenhandig verjagen van Gowtu Bergi. “Ze kwamen met wapens, militairen, politie”, vertelt Tjal. “Zélfs met ambulances en lijkwagens.” Tjal behoort tot de Pamakaners: zij wonen ongeveer 30 kilometer ten zuidoosten van de mijn en ondervinden de meeste gevolgen van het nieuwe Merian.
Onderzoek
Susan Oberndorff en Paul Mutsaers zijn verbonden aan de Radboud Universiteit. Paul doet sinds 2022 onderzoek naar de positie van Marronjongeren in de stad en de binnenlanden. Susan onderzoekt sinds 2023 de sociaal-economische impact van Newmont Gold inc. op de Pamaka en Kawina.
Een van die gevolgen is dat de toenmalige regering Bouterse de traditionele verdeling van grond onder de Marrongroepen heeft verstoord. Op basis van stroomgebieden en traditioneel gebruik bepaalt het binnenlands bestuur, het bestuur van de Marrons, welke grond tot welke groep behoort. Zo is Gowtu Bergi van de Pamaka. Het staat niet officieel op papier, maar binnen de gemeenschappen is die verdeling algemeen bekend. ‘Darrel’, een voormalige goudzoeker die alleen met een pseudoniem genoemd wil worden, legt ons in de auto op Langatabiki Road uit hoe de grondgebieden verdeeld zijn: “Zie je deze boom? Tot hier loopt het gebied van de familie die hier woont.” Desalniettemin konden deze onderlinge afspraken over grondbezit de vestiging van goudmijnbedrijf Newmont op Gowtu Bergi niet voorkomen. Voor de Surinaamse wet zijn de Pamaka namelijk officieel geen eigenaar van Gowtu Bergi. Ook het binnenlandse bestuur van de Marrons wordt, hoewel het wel functioneert, niet officieel erkend. En het komt steeds vaker voor dat de centrale regering er geen rekening mee houdt.
“Newmont moetons helpen, want het is hun cyanide die bij ons terechtkomt”
Andere groepen in het gebied verwelkomen de verdreven Pamaka niet op hun gronden om goud te zoeken, want ook zij hebben de inkomsten nodig om te overleven. Onderweg van Paramaribo naar Langatabiki legt onze taxichauffeur uit dat er conflicten ontstaan als porknokkers besluiten om op de grond van een ander goud te gaan zoeken: “Tot de dood aan toe.” Porknokkers kunnen wél voor een andere goudzoeker gaan werken, maar die optie is minder gewenst. Zoals goudzoeker Wim in Langatabiki vertelt: “Als ik onder iemand anders werk, krijg ik elke maand hetzelfde geld. Terwijl, als ik zelf werk, dan kan ik soms per maand veel meer verdienen.”
Wrokomans
Net als de huizen in Sunny Point, zijn de gronden dichtbij Langatabiki ‘bezet’. Porknokkers moeten elders op zoek naar goud. Diep in de nacht horen we vanaf de aanlegsteiger voor ons logeerhuis een groep mannen. Het onmiskenbare geronk van een buitenboordmotor en daarna het terugkerende geluid van de jungle geeft aan dat ze zijn vertrokken. Het zijn porknokkers die ’s nachts naar mijngebieden in Frans-Guyana reizen. Een paar dagen later zien we ’s ochtends een andere groep mannen vertrekken, gekleed in camouflageprint en voorzien van machetes en jachtgeweren. Onze tolk vertelt dat deze mannen de wroko- mans heten: de working men. Gedwongen om verderop naar goud te zoeken, zijn ze vaak weken weg van Langatabiki. Mannen die geen andere goudgronden vinden, verhuizen zoals Raitjes naar de stad om te hosselen: geld verdienen met kleine klussen.
De wrokomans verlaten Langatabiki, met alle gevolgen van dien. Een oudere bewoonster van Langatabiki vertelt hoe er vroeger in het dorp veel meer gaande was. Nu de porknokkers in de weekenden niet meer langskomen om producten te kopen in het dorp of om hun familie te bezoeken, is het veel minder levendig. “Vroeger bakte ik broden hier in mijn oven en verkocht die aan de mannen, maar nu kan dat niet meer. Die mannen deden ook weleens iets voor het dorp, maar dat doet Newmont niet.” Het dorp is verarmd en veel huizen zijn verlaten of worden alleen nog gebruikt als families terugkeren tijdens hun vakantie.
Cyanide
Gedwongen om verderop naar goud te zoeken, zijn de wrokomans vaak weken weg van huis
Ondertussen doen in Langatabiki geruchten de ronde van baby’s die worden geboren met beperkingen. Het zou komen door cyanide en kwik in het water, afkomstig van de mijnbouw. Henk laat ons zijn kostgrondje in de buurt van de Merian concessie zien, waar hij cassave en rijst verbouwt. “Cyanide is nog gevaarlijker dan kwik: alles gaat ervan dood. Alle vissen en andere dieren.” Multinationals als Newmont maar ook kleinschalige goudzoekers gebruiken cyanide. Cyanide kan makkelijk worden geïmporteerd, waardoor kleinschalig gebruik niet wordt gecontroleerd. De giftige stof wordt toegepast om goud van erts te scheiden. In afgravingen, bekleed met plastic en gevuld met water en erts, wordt cyanide gegoten. Als die geïmproviseerde vijvers gaan lekken, komt het in het grondwater terecht.
Cyanide vormt een serieuze bedreiging voor de volksgezondheid en het milieu. In buurland Guyana brak in 1995 een dam van het Canadese Omai Gold Mines. Er kwam zoveel cyanide vrij dat de regering het drinken van grondwater moest verbieden en bewoners de rivier niet meer konden gebruiken. Recenter werd het gevaar van cyanide nog eens onderstreept door een ongeluk op het Brokopondo-stuwmeer. Mei vorig jaar sloeg een boot met cyanide om, waarna omwonenden al snel dode vissen en kip- pen aantroffen in het vergiftigde water.
Het ‘stiefzusje’ van Suriname
“Daarom moet Newmont ons helpen, want het is hun cyanide die bij ons terechtkomt”, vertelt Henk terwijl we van zijn kostgrond terugrijden naar de stad. Hoewel het risico op een cyanide-lek bij Newmont niet hoog is, is hij niet de enige Marron die vindt dat Newmont de bewoners meer voor dit allesvernietigende risico moet compenseren. Op zijn minst zouden de bewoners een betere compensatie moeten krijgen voor het feit dat ze hun gebied zijn kwijtgeraakt. Seleso woont met zijn moeder langs Langatabiki Road. Hij legt uit hoe het kan dat Newmont zich hun grond zomaar kon toe-eigenen. “Onze leiders hebben het pad voor ze vrijgemaakt. Zij geven niet om de mensen in het binnenland.” Onze tolk vult aan: “Het binnenland is als het stiefzusje van Suriname.”
De grond terugkrijgen is een strijd die velen allang hebben opgegeven. Een rechtszaak bij het Inter American Court of Human Rights werd door de Marrons gewonnen, maar leverde niets op. De overheid weigert simpelweg om de uitspraak uit te voeren. Zo komen steeds meer Marrons in de stad terecht, verdreven door oorlogsmisdaden, een totaal gebrek aan faciliteiten en het giftige cyanide in de rivieren. Daar betalen zij, met hun ongelijke positie in de stedelijke marges, de prijs voor de Surinaamse gouden bergen. Nu Nederland formeel zijn excuses heeft aangeboden voor het slavernijverleden, koesteren sommigen de stille hoop dat herstelgelden werkelijkheid zullen worden en bestemd zullen worden voor milieubeleid en economisch herstel. Economisch herstel dat hopelijk ten goede zal komen aan mannen als Tjal in Langatabiki en Raitjes in Paramaribo.
Koloniale erfenis
Eeuwen geleden werden de Marrons door de Nederlandse koloniale overheersers steeds dieper het binnenland in gedwongen. Desalniettemin was hun guerrillastrijd zo succesvol dat in 1760 de eerste vredesverdragen werden getekend, waarmee de Marrons zelfbeschikking kregen in de regenwouden van Suriname. Deze constellatie hield stand totdat halverwege de 20ste eeuw de centrale regering de vredesverdragen aan zijn laars lapte. Boven aan de lijst met schendingen staat de aanleg van het Brokopondo-stuwmeer (zo groot als de provincie Utrecht) in de jaren 60, bedoeld om de bauxietindustrie – en later de stad Paramaribo – van elektriciteit te voorzien. Daardoor liepen 43 Saamaka-dorpen onder water. Tijdens de binnenlandse oorlog (1986-1992) tussen het leger van Desi Bouterse en het Junglecommando van de Marrons, werden veel Marrondorpen platgebrand door het leger. Veel Marrons kwamen zo gedwongen in Paramaribo terecht. Het vredesverdrag van 1992 kostte de Marrons veel verworven rechten: het binnenland, met haar rijkdom aan grondstoffen, werd vanaf dat moment gezien als het onbetwiste eigendom van de Surinaamse staat. Inmiddels is Suriname het enige land in het westelijk halfrond waar geen zelfbeschikkingsrecht over traditionele gronden geldt voor Marrons en inheemse groeperingen.
diederik van goethem zegt
Er wordt hier gesproken over de koloniale en de slavernij erfenis, maar de be
langrijkste oorzaak voor dit en vele andere problemen wordt niet vermeld. Dit is de manier waarop Nederland in 1975 Suriname de volledige onafhangkelijkheid opdrong! Suriname was toen een zelfbesturend gebiedsdeel van Nederland,. Onverwacht en ongevraagd kwamen de toenmalige premier Den Uyl en minister Pronk aan met een onafhangkelijks voorstel. Hiervoor was bij de bevolking totaal geen enthousiasme, op een man na – de toenmalige surinaamse premier Arron. Het surinaamse parlement heeft toen onder zware druk van twee premiers dit voorstel met welgeteld een stem meerderheid aangenomen.V rijwel direct begon een enorme emigratiegolf, die ertoe leidde dat
bijna de helft van alle mensen, waaronder vrijwel de complete beroepsbevolking, vertrok ! Hoe het sindsdien gegaan is weet iedereen. Nederland zou zijn verantwoordelijkheid voor deze fout moeten nemen en Suriname, uiteraard op gelijkwaardige basis, te hulp moeten komen. Wellicht zou dit zelfs uieindelijk voor beiden voordelig kunnen zijn. Suriname heeft wat Nederland niet heeft, ruimte, delfstoffen, vruchtbare grond en prachtige natuur, en Nederland heeft wat Suriname niet heeft, een overvloed aan goed opgeleide mensen. En de taal is geen probleem!