Hadzabe tijdens een jacht. Beeld: A_Peach op Flickr (CC BY 2.0)
Met moeite wrong ik me tussen de distels en doorns door terwijl ik wanhopig het groepje jongens probeerde bij te houden. Met rechte rug en opgeheven hoofd liepen ze met kleine maar razendsnelle pasjes. Vanaf een afstand leek het alsof ze een normaal wandeltempo aanhielden. Ik had echter voortdurend het gevoel dat ik moest rennen. Abrupt stopten ze. Een schot. De pijl vloog door de lucht. Ze stoven door het zand om hem een kilometer verderop behendig uit een boom te schudden. De pijlpunt zat dwars door het tere nekje van een kuiken van een voor mij onbekende vogelsoort. Trots hielden ze het diertje omhoog terwijl ze zijn geluid imiteerden. De jongens waren tussen de 14 en 18 jaar oud. Ik vroeg me af hoeveel van deze graatmagere kuikens ze dagelijks nodig hadden. En dan waren er nog 35 familieleden om te voeden.
De Hadzabe zijn de laatste jagers en verzamelaars van Tanzania. In december 2022 trok ik naar het westelijke provincieplaatsje Karatu. Van daaruit reed ik uren door een alsmaar dorrer wordend landschap. Officieel was het regenseizoen begonnen, maar er was geen druppel water te bekennen. Het land voelde kaalgevreten. Leeggeroofd. De ruige wildernis had plaatsgemaakt voor monotone velden met rode uien, bedoeld voor de export. Die uien slurpten het laatste water op. Het gevolg: de reeds uitgeteerde omgeving werd nog droger. Met de jonge jagers liep ik uren door een rivierbedding die nog het meest leek op een tropisch zandstrand. Hier en daar lagen visgraten. Mijn huid voelde aan als perkament. Mijn geld wilden de jagers niet hebben. Wel mijn mineraalwater, dat ze dronken alsof het een peperduur aperitief betrof. Dat was het hier wellicht ook.
De Hadzabe spreken een kliktaal en worden net zoals de San in Namibië vaak denigrerend ‘bushmen’ genoemd. Van bush was hier geen sprake meer. Normaliter jagen de jongens op aap en dik-dik, een kleine antilopesoort. Nu bestond hun dieet uit de laatste vogels die er nog leven en een zure bessensoort die mij nog dorstiger maakte.
In het gebied van de Hadzabe leefden drie bevolkingsgroepen tot voor kort in perfecte harmonie met elkaar. De Toga hoeden schapen en geiten. De Datoga zijn smeden. De Hadzabe jagen en verzamelen. Ze onderhielden zichzelf met onderlinge ruilhandel. Zo deelden de Hadzabe hun vangst in ruil voor de kostbare pijlpunten. De Toga ruilden hun vee voor sieraden van de Datoga, of de bessen en honing van de Hadzabe. Hoe hongerig deze jongens ook waren, ze schoten niet op de loslopende geiten en schapen. Moeizaam knabbelden de dieren aan de laatste uitgedroogde blaadjes van een doornstruik.
De Hadzabe zijn nomaden. Ze wonen in vluchtig in elkaar gezette hutjes van takken en bladeren en schuilen als het regent in de holle baobabbomen. Hun gebied wordt echter steeds kleiner. Te klein. Veel van hen zijn aan de drank geraakt en leven nu van groepjes toeristen die naar hun dansjes en pijl-en-boogschietkunst komen kijken. Slechts een paar families slagen erin hun traditionele levensstijl te behouden, maar daarvoor moeten ze steeds dieper de wildernis in trekken.
Diezelfde toeristen betalen ondertussen tientallen dollars voor het handwerk van de Datoga. Daar kunnen de schrale besjes en iele vogeltjes van de Hadzabe niet tegenop. Ondertussen is de omgeving van de Toga-herders bezaaid met plastic afval, het meest van al felgekleurde papiertjes van de snoep die door de toeristen voor de kinderen wordt meegenomen.
Na terugkeer van de jacht maakten de Hadzabe een kring en nodigden me uit met hen te dansen. Dat deed ik, terwijl de zoute tranen brandden op mijn gebarsten lippen.
Mounir Samuel is onder meer politicoloog, journalist, auteur,cultureel ondernemer en adviseur. In zijn werk zoekt hij naar concrete oplossingen voor grote vraagstukken als duurzame systeemverandering en klimaatrechtvaardigheid.
Ruth Schopenhauer zegt
Bijzondere onderneming en ervaring van deze Mounir Samuel en vooral om dat met ons te delen. Wat een totaal ander bestaan dan wij in onze verwende maatschappij.