Er is genoeg gepolderd, vindt emeritus hoogleraar Pieter Leroy. We kunnen het milieubeleid niet langer aan de politiek overlaten. “We hebben al die tijd vermeden om fundamentele keuzes te maken.”
Veertig jaar lang hield Pieter Leroy (1954) zich als docent, onderzoeker en adviseur bezig met milieubeleid. Terugblikkend kan hij niet anders dan ‘zeer gematigd positief zijn’ over de doeltreffendheid van dit beleid. ‘Het graaft niet diep genoeg’, stelde hij deze zomer in zijn afscheidscollege als hoogleraar Milieu en Beleid aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Leroy gaat niet met pensioen: dit najaar begint hij aan de universiteit van Bordeaux met een fellowship dat in het teken staat van milieu en rechtvaardigheid.
Vindt u dat er voldoende aandacht voor rechtvaardigheid is in het klimaatdebat?
“Bij de Europese verkiezingen van afgelopen voorjaar viel het mij op dat de groenen het thema rechtvaardigheid helemaal zijn vergeten. De niet-menselijke natuur en de minder geprivilegieerde mensen worden het hardste getroffen, maar zij hebben geen politieke invloed. Vervuilende fabrieken worden allemaal neergezet op de plekken waar de minste weerstand is. De rijkste mensen wonen altijd op de schoonste locaties en zij kunnen bovendien de financiële gevolgen van milieumaatregelen beter opvangen. Ik zie niet in hoe je het klimaatvraagstuk kunt oplossen als je niet eerst dat ongelijkheidsvraagstuk oplost.
Rechtse politici zeggen altijd over milieubeleid dat er geen draagvlak voor is. We moeten uitkijken dat het draagvlak niet verder afneemt en rechtvaardigheid speelt daar een belangrijke rol in.”
U vindt dat het huidige milieubeleid niet ver genoeg gaat?
“Dat klopt. Vaak gaat het over het bestrijden van symptomen: vervuiling opruimen, alternatieve grondstoffen zoeken, dijken verhogen. Structurele problemen worden niet aangepakt. Er is wel winst geboekt de afgelopen veertig jaar, maar vooral wat betreft de volksgezondheid. De optimisten hebben gelijk als ze zeggen dat de kwaliteit van lucht en water in West-Europa nog nooit zo goed is geweest als nu. Maar dat is een regionaal beeld. Wereldwijd is de kwaliteit van lucht en water juist slechter geworden. Sterker nog, de systeemvariabelen – zoals klimaat, biodiversiteit en fijnstof – zijn aan het verslechteren, en die zijn voor de toekomst van de wereld van veel groter belang. Eigenlijk hebben we al die tijd vermeden om fundamentele politieke keuzes te maken.”
Hoe komt dat?
“De politiek durft geen strenge regels op te leggen en valt daarom terug op eindeloos overleggen. Dat werd ook weer duidelijk dit voorjaar aan de klimaattafels. Ik ben geen tegenstander van het poldermodel, maar er is de laatste tijd zoveel beroep op die benadering gedaan dat we oog moeten hebben voor de nadelen daarvan. Zoals de te sterke nadruk op technische oplossingen; je kunt zeggen dat die worden gebruikt om te ontkennen dat er een probleem is. We hoeven geen comfort in te leveren, is de gedachte, de techniek lost het wel op. Een ander nadeel is dat bij zo’n overleg de klimaatproblematiek gereduceerd wordt tot een aantal ruilvraagstukken. Iedereen wil iedereen tevreden stellen en dan krijg je flauwe compromissen.”
Welke fundamentele keuzes moeten we dan maken, als we het tij willen keren?
“In ieder geval de natuur weer zijn waarde geven. Een aantal schaarse natuurgoederen en een aantal goederen die het milieu schade berokkenen, moeten een veel hogere prijs krijgen. Zie de discussie die we hebben over co2-beprijzing en over de kosten van natuurbehoud. Maar de natuur alleen in termen van geld zien, is te beperkt. Ook de ethische waardering voor de natuur moet veranderen. We moeten van het antropocentrisme af, de neiging om milieukwesties teveel vanuit de mens te beredeneren. Ik zeg mijn studenten altijd: kijk eens goed naar het persbericht als er ergens een milieuramp gebeurt. Dan is het laatste zinnetje meestal: er is geen gevaar voor de volksgezondheid.”
En wat weerhoudt ons ervan om die keuzes te maken?
“Een gebrek aan bescheidenheid. We hebben de rest van de natuur haast volkomen tot instrument voor onszelf hebben gemaakt. Door die houding gaan we de echte ethische en politieke discussies over onze omgang met de natuur niet aan. En daarom schiet het met het milieubeleid zo weinig op.
We moeten ons realiseren dat we enorm afhankelijk zijn van de natuur, waar we niet boven staan, maar deel van uitmaken. Laten we ook bescheiden zijn over de mate waarin we in staat zijn om de natuurlijke processen te sturen.”
We hebben teveel vertrouwen in eigen kunnen en in technologische oplossingen?
“Ja. Neem de Nederlandse energietransitie. De gedachte is dat we in een proces van twintig of dertig jaar zullen omschakelen van fossiele naar hernieuwbare energie. Deels via lokale initiatieven zoals zonnepanelen, en deels via structurele maatregelen, zoals de invoering van de elektrische auto. Wat mij opvalt, is dat het alleen maar technische oplossingen zijn. Dat is niet genoeg om fundamentele maatschappelijke veranderingen door te voeren. Daarvoor moet de hele samenleving veranderen, ook de mentaliteit en het gedrag. Neem de afschaffing van de slavernij of de invoering van het algemeen kiesrecht, dat zijn processen die 150 à 200 jaar duurden. Zoveel tijd is misschien ook nodig voor een echte transitie.”
Maar zoveel tijd hebben we niet!
“Dat weet ik, maar hoe zou je het dan willen doen? Het alternatief is een dictatuur die allerlei maatregelen met dwang oplegt. De vraag is, hoeveel klimaatverandering kan je als democratie aan? Ik weet het antwoord niet, maar wat ik wel weet, is dat die twee niet erg verenigbaar zijn. Het klimaat vergt stevige maatregelen in de komende vijftig jaar. Hoe wil je dat doen in een parlementaire democratie als die van ons? Politici denken meestal niet verder dan de korte termijn, omdat ze na vier jaar weer herkozen willen worden. Bovendien zijn onze democratieën intrinsiek op nationale staten gericht, terwijl we te maken hebben met een mondiaal probleem.
In Nederland hebben we geaccepteerd dat de problematiek van de waterveiligheid grotendeels buiten de parlementaire democratie om wordt geregeld. Rijkswaterstaat opereert onafhankelijk en de deltacommissaris kan vrijelijk allerlei beslissingen nemen. De vraag is: waarom accepteren we dat voor waterveiligheid wel en voor klimaatbeleid en ander milieubeleid niet? Kennelijk omdat we die waterveiligheid meer existentieel bedreigend achten. Dat is ten onrechte. Ik denk dat we in de toekomst bepaalde maatregelen aan de klimaatcommissaris zullen overlaten, zonder dat de politiek zich er nog mee bemoeit. Maar daar zijn we nog niet, ik ben bang dat de crisis eerst een beetje erger moet worden.”
C. Cornell Evers zegt
Ik kan de ‘delen’ knop niet vinden.
Marie-José zegt
Via Facebook kan het wel.
Ingeborg Breuers zegt
Zo eens met deze uitleg over de grote wereldwijde klimaatverandering. Ik zelf voel mij klein als het de wereldnatuur betreft, piepklein en kort deelnemend aan die natuur – maar kom voort uit en laat na, iets dat de meeste dieren doen. Helaas geeft de mensensoort de meest afschuwelijke dingen door. Gelukkig leef ik zelf in een veilige gevoelsomgeving – zielsverwanten.
Martijn Meijer, dank voor uw interview met Pieter Leroy.
Eliza Allebrandi zegt
Mijn woede en onmacht wordt weer een beetje gecompenseerd door dit soort visies en artikelen. De denkers laten zich te weinig horen. Daarom ben ik blij met dit interview! Eliza
Piet van Noort zegt
Een leuk verhaal maar dat sprookje over onze waterveiligheid klopt niet. Het beleid hiervoor is rond 1990 tot stand gekomen omdat handige zakenlui de kroonprins voor hun karretje hadden gespannen. Onze koning heeft op hun aanraden het zandige kunstbeleid toen in de politiek gebracht. En zoals het hoort werd de vraag van Oranje vast gelegd als advies in onze wetgeving. De gevolgen voor natuur en milieu werden door uitvoerders en opleidingsinstituten onder het vloerkleed gevergd. Zandhandel is en wordt als een soort geloof verspreid over de hele wereld. Building with Nature vangt ook de meeste subsidies maar een balans over wat er vernietigd wordt en wat er voor terug komt, over de rug van ons milieu, weigeren RWS, Deltares, opleidingsinstituten en alle adviesbureaus te geven. Het verhaal van Pieter Leroy is daar een voorbeeld van.